Palliatieve zorg voor kinderen heeft betrekking op kinderen met een levensbedreigende en levensduurverkortende aandoening vanaf de diagnose tot een met de periode van nazorg. Het doel van palliatieve zorg is het voorkomen en verlichten van lijden met veel aandacht voor kwaliteit van leven. In de fase vanaf de diagnose vindt integratie van curatieve en palliatieve zorg plaats, zodat de individuele verwachtingen van de kind/ouders over genezing, levensverlenging en comfort kunnen worden bereikt (‘blended care’); beide kunnen gedurende het hele leven van het kind belangrijk zijn. De volgende fase, van levenseinde-, of terminale zorg treedt in wanneer het overlijden nadert. In deze fase staat de kwaliteit van sterven voorop, zo nodig met verlies van cognitieve functies (bijvoorbeeld doordat sedatie wordt gegeven). Na het overlijden van het kind volgt de derde fase, die van nazorg voor de naasten. Zie figuur 1.
Figuur 1 Fases in palliatieve zorg voor kinderen (1)
Toelichting op Figuur 1: Kinderpalliatieve zorg omvat de integratie van curatieve en palliatieve zorg principes ‘op maat’ om de verwachtingen over levensverlenging en comfort te kunnen sturen; beide elementen zijn belangrijk gedurende het gehele leven van het kind. Levenseinde zorg is een belangrijke component van palliatieve zorg als de focus vrijwel helemaal op comfort is gericht, hoewel de hoop op een wonder kan blijven bestaan. Nazorg behoefte kan intens zijn en langdurig, geleidelijk afnemend na verloop van tijd.
In al deze fases van palliatieve zorg is sprake van normaal medisch handelen. Dat betekent dat de regels die op het gezondheidsrecht in het algemeen van toepassing zijn, ook gelden voor palliatieve zorg. In vogelvlucht zijn dat enerzijds bovennationale rechtsbronnen, met als belangrijkste rechtsbron het Europese Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) en anderzijds Nederlandse wetgeving, zoals de Wet op de Geneeskundige Behandelingsovereenkomst (WGBO), Wet kwaliteit, klachten en geschillen zorg (Wkkgz), en de wet Beroepen Individuele Gezondheidszorg (BIG). In deze tekst gaan we met name in op de algemene regels uit de WGBO. Hierin is de rechtspositie van de patiënt neergelegd en deze wet is dan ook van rechtstreeks belang bij de besluitvorming inzake de uitvoering van de behandeling. Er is geen specifieke regelgeving van toepassing op palliatieve zorg. Palliatieve zorg is immers onderdeel van de behandeling en wordt juridisch gezien niet anders bezien dan curatieve zorg.
Het verschil tussen genoemde fases en met name het verschil tussen ‘palliatieve zorg’ en ‘palliatieve sedatie’ is voor patiënten en hun verzorgers niet altijd duidelijk. Dit blijkt bijvoorbeeld uit een recente uitspraak van het tuchtcollege Eindhoven van 1 februari 2021 (ECLI:NL:TGZREIN:2021:11). In deze kwestie wordt een specialist ouderengeneeskunde verweten dat hij de afspraak om tot palliatieve sedatie over te gaan, niet is nagekomen waardoor hij patiënte ‘middeleeuws’ heeft laten sterven. De specialist ouderengeneeskunde had echter afgesproken dat hij een palliatieve behandeling zou inzetten. Deze uitspraak benadrukt het belang van goede en duidelijke communicatie tussen de patiënt en de arts, en in het verlengde daarvan ook van communicatie tussen de ouders en de arts. Hoewel dit voorbeeld gaat over de relatie arts/echtgenoot en niet afkomstig is uit de setting van kinderpalliatieve zorg, denken we dat dit in het algemeen wel een voorbeeld is van miscommunicatie die over het begrip palliatieve zorg kan ontstaan.
In het kader van de besluitvorming over de behandeling is met name van belang:
- dat de zorgverlener (arts, verpleegkundige en andere zorgverleners die betrokken zijn bij de zorg van kind en ouders) handelt volgens de professionele standaard (artikel 7:453 BW);
- dat het kind en/of de ouders die het gezag over de patiënt uitoefenen, dan wel de voogd zodanig wordt geïnformeerd over de behandeling dat deze daarover een weloverwogen beslissing kan nemen (artikel 7:448 BW); en
- dat het kind en/of de oudertoestemming geeft voor de uitvoering van de behandeling (artikel 7:450 BW). De informatieplicht en het toestemmingsvereiste zijn onverbrekelijk met elkaar verbonden en worden gezamenlijk ‘informed consent’ genoemd.
Zo is bijvoorbeeld voor de toediening van medicatie voor pijn- en overige symptoombestrijding na het geven van relevante informatie, de toestemming van het kind/de ouders nodig. De toediening van medicatie moet bovendien medisch geïndiceerd zijn en op de juiste wijze worden uitgevoerd. In de praktijk gaan we ervan uit dat voor de belangrijke medicatie beslissingen expliciete toestemming wordt gegeven, maar niet voor alle medicatie aanpassingen apart. Zie voor meer informatie over dit onderwerp: de KNMG-wegwijzer-Toestemming-en-informatie-bij-de-behandeling-van-minderjarigen-2019-(5) pdf.
Palliatieve zorg en palliatieve sedatie dienen te worden onderscheiden van euthanasie en actieve levensbeëindiging (bij pasgeborenen), zowel juridisch als praktisch. Palliatieve sedatie wordt, mits uitgevoerd volgens de normen van de beroepsgroep, gezien als normaal medisch handelen. Het overlijden dat daarna volgt, geldt als ‘natuurlijk overlijden’. Het doel van palliatieve sedatie is het lijden te verlichten en niet om het leven te bekorten, terwijl daarvan bij actieve levensbeëindiging en euthanasie wel sprake is. Euthanasie is opzettelijke beëindiging van het leven op verzoek van de patiënt, en het overlijden daarna wordt gezien als een ‘niet-natuurlijke dood’. Zie voor een nadere beschrijving van het verschil tussen palliatieve sedatie, actieve levensbeëindiging en euthanasie de richtlijn/module palliatieve sedatie.
Een voorbeeld kan misschien verduidelijken dat het bovengenoemde onderscheid in de praktijk belangrijk maar soms lastig te maken is. Het toedienen van morfine als behandeling van symptomen komt veel voor in de palliatieve zorg. Sommige artsen menen dat hoge doseringen het leven zouden kunnen bekorten, bijvoorbeeld doordat als bijwerking ademstilstand of bloeddrukdaling kan optreden. Ervan uitgaand dat de arts de juiste dosis geeft, namelijk zoveel als nodig is om de symptomen te bestrijden, is dat juridisch geen probleem. Het betreft hier normaal medisch handelen, in lijn met wat de protocollen voorschrijven ook al wordt daarin vaak als richtsnoer een minimum en maximum dosering genoemd als de keuze van de dosis wordt beargumenteerd. Het is anders als de arts bewust met hoge doseringen van analgetische of sederende geneesmiddelen (zoals morfine, midazolam en/of anti-epileptica) probeert het levenseinde te versnellen. Dan overschrijdt de arts de grens tussen normaal medisch handelen en actieve levensbeëindiging, wat kan leiden tot strafrechtelijke aansprakelijkheid.
Bij palliatieve zorg voor minderjarige kinderen spelen de ouders/verzorgers een zeer belangrijke rol. Zij worden nadrukkelijk betrokken bij de behandeling van hun kind en behoeven ook zelf ondersteuning, bijvoorbeeld op psychologisch, sociaal en spiritueel gebied. Regels voor de vertegenwoordiging van minderjarige kinderen of wilsonbekwame kinderen spelen daarom een belangrijke rol. Ook kan een aparte (behandel)overeenkomst ontstaan tussen zorgverlener (instelling) en ouder, zij het dat deze altijd ten dienste staat aan de behandeling van hun kind. Zie voor een nadere toelichting daarop de module besluitvorming van de richtlijn.
In de volgende paragrafen wordt nader ingegaan op de juridische aspecten van de professionele standaard, het bereiken van informed consent, het staken van medisch zinloos handelen, palliatieve sedatie en euthanasie/actieve levensbeëindiging.