Hospice
- Snel naar:
- Over NPPZ II
- Strategische thema's
- Contact
Inhoud
3.1 Vrijwilligers
3.2 Verpleging en verzorging (HCH en BTH)
3.3 Arts
3.4 Medisch specialistische zorg
3.5 Geestelijke verzorging
3.6 Verblijfskosten
3.7 Respijtzorg
3.8 Afleggen en opbaren
3.9 Transmurale samenwerking
3.10 Knelpunten
3.11 Opgeloste knelpunten
De internist uit het team Palliatieve zorg spreekt met Olivia en Guus over de situatie van Olivia en informeert hen, vanwege zorg over heropnames, over andere opties dan thuis sterven. Er is direct plaats in het hospice in de buurt. Voor Olivia is alle expertise in huis. Guus, inmiddels ook fysiek en emotioneel uitgeput, kan hier de zorgtaken uit handen geven. Het gezin krijgt aandacht in relatie tot het verlies- en rouwproces en ze hebben nog een paar bijzondere momenten samen.
Enkele dagen later stelt de arts van het hospice een familiegesprek voor om vanwege het onophoudelijk braken, te starten met palliatieve sedatie. Olivia zakt weg in een vredige slaap. "Ik hou van je, mam", zegt Sara. Guus strijkt over de wang van zijn vrouw. Op een zondagmiddag overlijdt Olivia te midden van haar gezin.
In het hospice wordt zorg verleend aan patiënten in de palliatieve terminale fase en hun naasten. Hospicezorg is multidimensionele zorg geleverd door een multidisciplinair team met als doel optimale kwaliteit van leven, rouw en sterven bereikbaar te maken. Het multidisciplinaire team bestaat uit beroepskrachten en vrijwilligers met generalistische en specialistische competenties (ook wel formele respectievelijk informele zorgverleners genoemd). Deze specifieke palliatieve zorg wordt geboden met aandacht voor de fysieke, psychische, sociale en spirituele dimensie en heeft als doel een optimale kwaliteit van leven, rouw en sterven mogelijk te maken.111
Er kunnen drie typen hospiceorganisaties worden onderscheiden:112
- Bijna Thuis Huis (BTH):
Hospice als zelfstandige stichting met een eigen bestuur en goed opgeleide vrijwilligers. Op de loonlijst staan doorgaans (een) vrijwilligerscoördinator(en), manager en/of directeur. De beroepsmatige zorg wordt verleend door al dan niet een vast team van wijkverpleegkundigen en/of verzorgenden van een organisatie voor wijkverpleging. De medische zorg is in handen van de eigen huisarts/een huisartsengroep uit de regio van het hospice. De aanvullende informele zorg wordt door goed opgeleide vrijwilligers verleend. Bij een BTH is kenmerkend dat de informele zorg van 7.00-23.00 uur wordt verleend en formele zorg op indicatie en in de nacht of 24 uur per dag. - High Care Hospice (HCH):
Hospice als zelfstandige stichting met een eigen bestuur of als zelfstandig onderdeel van een organisatie. Op de loonlijst staan doorgaans (een) vrijwilligerscoördinator(en), manager en/of directeur, arts en verpleegkundigen. Aanvullende informele zorg wordt door goed opgeleide vrijwilligers verleend. Bij een HCH is kenmerkend dat zowel de formele als informele zorg 24 uur per dag wordt geleverd. - Palliatieve Unit (PU):
Hospice in de vorm van een aantal kamers of een aparte unit als onderdeel van een overkoepelende WTZa-toegelaten zorginstelling, met veelal ook een verpleeghuis. Het hospice heeft geen eigen bestuur. De beroepsmatige zorgverleners zijn in dienst van de instelling. De beroepsmatige zorg wordt verleend door verpleegkundigen en verzorgenden, de medische zorg door een specialist Ouderengeneeskunde. Aanvullende zorg wordt verleend door vrijwilligers. Bij een PU is kenmerkend dat de formele zorg 24 uur per dag wordt geleverd en voor informele zorg er sprake is van een wisselende inzet.
Hospicezorg voor volwassenen kent geen eigen bekostigingsstructuur. Financiering van de beroepsmatige zorg kan verlopen zoals in de thuissituatie of zoals in een verpleeghuis.
Voor kinderen wordt de zorg bekostigd op basis van de beleidsregel Verpleegkundige dagopvang en verblijf bij intensieve kindzorg of de prestatie verpleging en verzorging aan kinderen tot 18 jaar. Uitgebreide toelichting hierop is te vinden in hoofdstuk 2 en hoofdstuk 4.
Duidelijkheid bekostiging hospices
In de praktijk is de bekostiging van individuele hospices nu vaak gebaseerd op de historie en lokaal maatwerk. Er zijn in het verleden verschillende keuzes gemaakt in de wijze van bekostiging tussen zorgverzekeraars. Dit betekent ook dat vergelijkbare type hospices in verschillende regio’s op verschillende wijze worden bekostigd.
De hoofdvormen van bekostiging vanuit de Zvw zijn:
- Via het eerstelijnsverblijf (artikel 2.12 Besluit zorgverzekering). Hierbij is sprake van een integraal pakket waar zorg en verblijf uit wordt bekostigd. De patiënt betaalt hiervoor het eigen risico.
- Via verpleging en verzorging (artikel 2.10 Besluit zorgverzekering). De patiënt betaalt zelf voor het verblijf in het hospice.
De afgelopen twee jaar heeft de NZa in verschillende overleggen met de vertegenwoordigers van hospices en zorgverzekeraars gesproken over de tweedeling in de bekostiging van de hospicezorg. De vraag die hierbij centraal stond, is of de bekostiging kan worden vereenvoudigd. De uitkomst van dit traject is dat er niet één bekostiging voor alle hospicezorg komt. Wel is er meer duidelijkheid over welke bekostigingsvorm van toepassing is op elk van de drie types van hospiceorganisatie.
Het nieuwe uitgangspunt is: alle hospices worden via het eerstelijnsverblijf bekostigd, met een uitzondering voor het BTH, omdat dit type hospiceorganisatie niet via het eerstelijnsverblijf kan declareren aangezien ze geen zorgaanbieder (willen) zijn. De formele zorg die wordt geleverd binnen een BTH wordt geleverd en gedeclareerd door een externe zorgaanbieder. Zo wordt de wijkverpleging geleverd en gedeclareerd door de zorgaanbieder die deze zorg levert. Dit is niet het BTH zelf.
Met deze duidelijkheid is het niet meer mogelijk om als zorgverzekeraar of als hospice te ‘kiezen’ voor een van de twee bekostigingsvormen. Voor de patiënt blijft er voor het verblijf een verschil bestaan in wettelijk eigen risico (bij een HCH en PU) en eigen bijdrage door het hospice (bij een BTH). Het is in ieders belang dat het verschil in kosten vooraf duidelijk is voor de patiënt.
Hoe verder?
De NZa gaat in overleg met vertegenwoordigers van hospices en zorgverzekeraars onderzoeken hoeveel tijd er nodig is om deze nieuwe lijn (HCH’s en PU’s via eerstelijnsverblijf, BTH’s via wijkverpleging) te implementeren. In ieder geval geldt 2024 nog als een overgangsjaar.
Dit hoofdstuk beschrijft de financiering van palliatieve zorg voor zover deze in de setting van een BTH of HCH wordt geleverd. Hospices die onderdeel zijn van een verpleeghuis (palliatieve units, PU) worden in het hoofdstuk over het verpleeghuis besproken.
3.1 Vrijwilligers
Alle hospices werken met vrijwilligers. Zij kunnen in aanmerking komen voor een subsidie vanuit de Regeling Palliatieve Terminale Zorg en geestelijke verzorging thuis (Regeling PTZ113). Deze subsidie kan worden gebruikt voor de inzet, de opleiding en de coördinatie van vrijwilligers bij de mensen thuis en in de hospices. Voor hospices vormt een deel van de subsidie een tegemoetkoming in de huisvestingskosten. Instellingen die formele zorg leveren die valt onder de Wet langdurige zorg (Wlz) en Zorgverzekeringswet (Zvw), kunnen geen aanspraak maken op subsidie vanuit de Regeling PTZ, tenzij:
(1) een instelling die de palliatieve terminale zorg verleent door vrijwilligers niet meer dan 20 fte verpleegkundigen, gerekend naar voltijds dienstverband in vaste dienst heeft of
(2) de instelling die de palliatieve terminale zorg verleent door vrijwilligers deel uitmaakt van een overkoepelende organisatie die zorg of een andere dienst op grond van de Wlz of Zvw verleent, mits de overkoepelende organisatie:
1°. ten hoogste 20 verpleegkundigen, gerekend naar voltijds dienstverband in vaste dienst heeft of
2°. meer dan 20 verpleegkundigen gerekend naar voltijds dienstverband in vaste dienst heeft en de instelling die palliatieve terminale zorg door vrijwilligers verleent zelfstandig opereert en ten hoogste 20 verpleegkundigen, gerekend naar voltijds dienstverband in vaste dienst heeft.114
3.2 Verpleging en verzorging (HCH en BTH)
Verpleging en verzorging kan in hospices op verschillende wijzen worden gefinancierd:
Verpleegkundigen & verzorging via organisatie(s) voor wijkverpleging |
In deze hospices (BTH) komt de verpleging en verzorging vanuit een thuiszorgorganisatie(s). Financiering verloopt dan gelijk aan thuis (zie paragraaf 2.1.2). Contractafspraken met zorgverzekeraars over de tarieven zijn op grond de bekostiging voor verpleging en verzorging en worden met de betreffende thuiszorgorganisatie gemaakt. |
Eigen personeel in dienst, zonder WTZa-vergunning |
Een hospice zonder WTZa-vergunning, met eigen verpleegkundigen en verzorgenden in dienst, is onderaannemer van een zorgorganisatie mét WTZa-vergunning. Een dergelijk hospice kan niet zelfstandig een contract afsluiten met de zorgverzekeraar (Zvw) of het zorgkantoor (Wlz). De financiering loopt via de hoofdaannemer. Uitgangspunt voor bekostiging is dan zoals hieronder staat beschreven (bij met WTZa-vergunning). |
Eigen personeel in dienst, met WTZa-vergunning |
Een hospice met een WTZa-vergunning kan zelf een contract afsluiten. In het overgangsjaar 2024 loopt de bekostiging nog via eerstelijnsverblijf of verpleging en verzorging. Daarna is het uitgangspunt voor bekostiging: eerstelijnsverblijf. In geval van kinderen is de prestatie Verblijf intensieve kindzorg van toepassing.115 Voor patiënten met een Wlz-indicatie kunnen zij contracten afsluiten met het zorgkantoor. Zie voor verdere toelichting hierop paragraaf 4.2. |
3.3 Arts
De inzet van een arts in een hospice gebeurt op verschillende manieren. Als een patiënt in een BTH of HCH in de buurt van de eigen huisarts terecht kan, kan deze huisarts de zorg blijven verlenen. Daarnaast werken hospices vaak met een huisarts(engroep) in de buurt samen. De huisarts declareert de zorg die hij levert dan zoals in de thuissituatie (zie paragraaf 2.1.1 en paragraaf 2.2.1).
Het komt ook voor dat een specialist Ouderengeneeskundige wordt ingezet in een hospice. Als de verpleegkundige zorg wordt geleverd zoals thuis, kan de declaratie verlopen via de prestatie Zorg zoals specialisten Ouderengeneeskunde en artsen verstandelijk gehandicapten bieden in het kader van de geneeskundige zorg voor specifieke patiëntgroepen.116 Zie voor nadere toelichting hierop de tabel in paragraaf 2.2.1. Als de zorg wordt vergoed op basis van het eerstelijnsverblijf, zit de inzet van de specialist Ouderengeneeskunde al in het tarief. Zie voor nadere toelichting hierop de tabel in paragraaf 4.2.
Er zijn ook hospices die voor de medische zorg van hun patiënten een in palliatieve zorg gespecialiseerde arts/kaderarts Palliatieve Zorg in dienst hebben. Voor vergoeding hiervan kan mogelijk een contract worden afgesloten met de zorgverzekeraar. Het hospice of de arts kan in dat geval afspraken maken met de zorgverzekeraar, bijvoorbeeld op basis van de prestatie Intensieve zorg, die anders door de eigen huisarts van de patiënt zou zijn gedeclareerd. Voor de kosten van de inzet van de kaderarts Palliatieve Zorg voor bijvoorbeeld een MDO is het hospice zelf verantwoordelijk.
3.4 Medisch specialistische zorg
Medisch specialistische zorg die in plaats van in het ziekenhuis in de thuissituatie kan worden geleverd (bijvoorbeeld met behulp van e-health), kan per 1 januari 2020 worden gedeclareerd via de prestatie 'Klinische zorgdag in de thuissituatie, inclusief eventuele verpleging door het ziekenhuis' (190228).117 Het ziekenhuis kan deze zorgactiviteit ook declareren voor medisch specialistische zorg die wordt geboden in het hospice. De klinische zorgdag in de thuissituatie mag naast de prestaties van het eerstelijnsverblijf worden gedeclareerd. Wel zit er mogelijk overlap tussen de verschillende integrale prestaties, zoals verpleging en verzorging. De declaraties kunnen naast elkaar bestaan, maar hier moeten dan wel aparte afspraken over worden gemaakt tussen zorgaanbieders en zorgverzekeraars.
Daarnaast is het vanaf 1 januari 2020 voor het openen van een zorgtraject door de medisch specialist niet langer nodig dat hij de patiënt fysiek ontmoet bij aanvang van een nieuw zorgtraject. In plaats daarvan kan hij bijvoorbeeld ook een Screen-to-screenconsult ter vervanging van een Eerste polikliniekbezoek (190165 en 190166) registreren.118 Voor aanvullende informatie wordt verwezen naar hoofdstuk 2.3.
3.5 Geestelijke verzorging
Geestelijke verzorging is een essentieel onderdeel van palliatieve zorg. Door middel van de Regeling Palliatieve terminale zorg en geestelijke verzorging thuis119 is de inzet van geestelijk verzorgers in de eerstelijn mogelijk gemaakt. Hospices kunnen hier onder voorwaarden gebruik van maken. Er zijn ook hospices die een geestelijk verzorger in dienst hebben. Voor aanvullende informatie wordt verwezen naar hoofdstuk 2.2.3.
3.6 Verblijfskosten
Voor verblijfskosten van de patiënt vragen hospices een eigen (dag)bijdrage. Dit mag wettelijk alleen bij een hospice bekostigd op basis van wijkverpleging. Van de eigen bijdrage worden onder meer de verblijfskosten, het verzorgen van maaltijden en wassen van beddengoed betaald. Bij de bekostiging op basis van eerstelijnsverblijf worden deze kosten geacht onderdeel uit te maken van het tarief.
In meerdere aanvullende zorgverzekeringen wordt deze eigen bijdrage (deels) vergoed. Indien een patiënt de eigen bijdrage niet kan betalen, wordt deze soms vergoed door de Vriendenstichting of kwijtgescholden door het hospice. Er zijn echter ook gemeenten die dit vergoeden vanuit de bijzondere bijstand, als onderdeel van de Participatiewet.120
Vanuit de Wmo kan een patiënt ondersteuning bij zelfredzaamheid, zoals bijvoorbeeld huishoudelijke hulp, ontvangen. Het hospice kan voor de vergoeding van deze zorg een contract afsluiten met de gemeenten waarin hun patiënten wonen. Gemeenten hebben beleidsvrijheid om de uitvoering via verordeningen zelf vorm te geven. Hierdoor verschilt de uitvoering van de Wmo per gemeente.
3.7 Respijtzorg
Er is een beperkt aantal hospices die voor een bepaalde periode respijtzorg aanbieden voor volwassenen.121
Voor kinderen zijn twee typen respijtzorg te onderscheiden:
- Verpleegkundig kinderdagverblijf122
Een dagverblijf voor kinderen van 0-4 jaar met (complex) medische problematiek en kinderen met een somatisch gerelateerde beperking. Er is begeleiding in de vorm van verpleegkundige en pedagogische zorg en ontwikkelingsactiviteiten. Het verblijf is op basis van een dagprogramma, waardoor ouders kunnen blijven werken en ontspannen. - Verpleegkundig kinderzorghuis123
Ook wel kinderhospice genoemd. Er is 24 uur per dag, 7 dagen per week verpleging en verzorging en ook pedagogische zorg voor zieke kinderen/jongeren van 0 tot en met 18 jaar, vaak met complexe zorgvragen. Zo nodig wordt samengewerkt met een kinderarts, arts Verstandelijk gehandicapten of huisarts. De zorg is aanvullend dan wel ter tijdelijke ontlasting van het gezin, waarbij de regie over de zorg bij de ouders en andere mantelzorgers blijft. Zorg in een verpleegkundig kinderzorghuis kan worden geboden in combinatie met een verpleegkundig kinderdagverblijf en/of kinderthuiszorg.
Professionele respijtzorg inclusief verblijfsfuncties kan worden vergoed door de gemeente, het zorgkantoor of de zorgverzekeraar. Welke instantie de respijtzorg vergoedt, is afhankelijk van de specifieke situatie:
- Gemeente: als de zorgvrager zelf Wmo-ondersteuning krijgt, kan respijtzorg worden vergoed vanuit de Wmo. Respijtzorg voor kinderen met een palliatieve zorg behoefte kan worden vergoed vanuit de Jeugdwet, als hun zorgvraag niet geneeskundig van aard is147. Vraag de betreffende gemeente naar de mogelijkheden;
- Zorgkantoor: als de zorgvrager zelf zorg krijgt vanuit de Wet langdurige zorg (Wlz);
- Zorgverzekeraar: sommige zorgverzekeraars vergoeden respijtzorg geheel of gedeeltelijk vanuit de aanvullende verzekering. Vergoeding kan daarnaast vanuit de basisverzekering in geval van een specifieke geneeskundige zorgvraag door de zorgverzekeraar plaatsvinden vanuit eerstelijnsverblijf.124
De zorgverzekeraar vergoedt de prestatie Verpleegkundige dagopvang intensieve kindzorg voor het bezoeken van een verpleegkundig kinderdagverblijf125 en Verblijf intensieve kindzorg voor verblijf in een verpleegkundig kinderzorghuis.126
3.8 Afleggen en opbaren
Afleggen (verlenen van de laatste zorg) en opbaren is geen verzekerde zorg. Deze kosten komen voor rekening van de patiënt die zich daarvoor kan verzekeren.127
Als nabestaanden opdracht of toestemming geven aan een instelling voor afleggen en opbaren, dan kan de instelling dit aan nabestaanden of, indien dat wordt gedekt door de polisvoorwaarden, aan de uitvaartverzekeraar in rekening brengen.128,129 Dit geldt ook voor opbaren in de kamer.
3.9 Transmurale samenwerking
De NZa heeft een informatiekaart over transmuraal samenwerken en casemanagement in de (palliatieve) zorg gepubliceerd. Daarin kunnen zorgprofessionals zien hoe zij hun inzet vergoed krijgen als zij samenwerken met zorgprofessionals die onder een andere bekostiging vallen.
3.10 Knelpunten hospice
Dit hoofdstuk geeft zicht op de zorg die niet of nog niet kan worden gedeclareerd. Hiermee borduurt dit hoofdstuk voort op het hoofdstuk ‘Knelpuntenanalyse’ uit voorgaande versies van de Handreiking. Dat hoofdstuk is voortaan opgedeeld in een hoofdstuk 6 ‘Knelpunten’ en hoofdstuk 7 ‘Opgeloste knelpunten’. De nieuwe Handreiking geeft de actuele stand van zaken weer per 2024.
Knelpunten 2017 |
Stand van zaken 2024 |
Onderaannemerschap Hospices zonder WTZa-toelating met eigen personeel zijn veelal onderaannemer bij een organisatie die contracten kan afsluiten met de zorgverzekeraar of het zorgkantoor.199 De thuiszorgorganisatie en zorgverzekeraar maken afspraken over de omvang en de tarieven van de totale zorg die de thuiszorgorganisatie levert. Het hospice heeft zelf geen directe invloed op de afspraken die worden gemaakt over de gespecialiseerde zorg die zij leveren. |
Aandacht voor contractering hospicezorg De NZa geeft aan dat zorgverzekeraars en zorgaanbieders regionaal in de contractering of landelijk via de branchepartijen kunnen kijken hoe specifieke aandacht kan worden gegeven aan de hospicezorg in de contractering. Ook kan er worden geïnventariseerd of directe contractering mogelijk is.200 |
Wmo Vergoeding vanuit de Wmo dient voor elke patiënt te worden aangevraagd bij de gemeente. Als een hospice patiënten uit verschillende gemeenten heeft, moet met verschillende regelgeving rekening worden gehouden. Dit is arbeidsintensief. Door lange doorlooptijden bij gemeenten komt uitsluitsel vaak pas na het overlijden van de patiënt. |
Afspraken op maat De Wmo biedt gemeenten veel vrijheid in de uitvoering van de wet. Hospices kunnen met de gemeenten in hun regio inventariseren of er binnen het lokaal beleid passende financiering mogelijk is. Sommige gemeenten dragen wel bij, anderen helemaal niet. Dit leidt tot regionale verschillen en kan gevolgen hebben voor de exploitatie van een hospice. Hierdoor blijft dit, ondanks deze ruimte, in de praktijk een knelpunt voor hospices. |
Bekostiging respijtzorg, probleemanalyse en crisisinterventie Hospicefinanciering is net als financiering van palliatieve zorg in de thuissituatie met name gericht op palliatieve terminale zorg, omdat er een terminaliteitsverklaring nodig is om er aanspraak op te kunnen maken. Bekostiging van respijtzorg, probleemanalyse en crisisinterventie wanneer de prognose nog langer is dan drie maanden, is ontoereikend en onduidelijk. Zo kan respijtzorg bijvoorbeeld (deels) worden bekostigd vanuit de Wmo, sommige aanvullende verzekeringen (Zvw) of Eerstelijnsverblijf (Zvw). |
|
Coördinatie en opleiding van vrijwilligers |
De VWS-subsidie voor o.a. coördinatie en opleiding van vrijwilligers is landelijk gemaximeerd en groeit niet meer met een groeiende vraag naar vrijwilligers. Bij een groei van het aantal cliënten, wordt het bedrag per cliënt lager. De hoogte van de subsidie is afhankelijk van de werkzaamheden in eerdere jaren. In regio’s waar dit nieuw wordt neergezet of de vraag sterk groeit, wordt de vergoeding t.b.v. coördinatie en opleiding als niet toereikend ervaren. Hierdoor kunnen coördinerende taken en opleidingstrajecten soms onvoldoende worden uitgevoerd, leidend tot een lagere inzet van vrijwilligers. |
Ongewenste financiële prikkel in subsidie inzet vrijwilligers in bijna-thuis-huizen |
Er zit een ongewenste financiële prikkel in de subsidie voor de inzet van vrijwilligers in bijna-thuis-huizen (BTH). Het betreft een eenmalig bedrag per patiënt waardoor de subsidie niet meer dekkend is als een patiënt relatief lang in het BTH ligt. En hoe meer patiënten worden opgenomen, hoe meer subsidie het BTH in de toekomst ontvangt. Hier gaat een ongewenste prikkel van uit voor veel en kortdurende opnames. |
Verschillende eigen bijdragen in Zvw en Wlz Omdat patiënten in de PTZ niet van de Zvw naar de Wlz gaan en andersom, wordt dezelfde zorg vanuit verschillende wetgevingen bekostigd. Een patiënt met een indicatie voor de Wlz betaalt voor de zorg een (lage) eigen bijdrage. Een patiënt in de Zvw betaalt deze eigen bijdrage niet.202 |
Dit wordt veroorzaakt door verschillende wetten van waaruit palliatieve zorg wordt geleverd: voor de Zvw geldt een jaarlijks eigen risico van € 385 en voor de Wlz een maandelijkse eigen bijdrage die kan oplopen tot € 2.887,40. Hier zijn vragen over gesteld vanuit de Tweede Kamer en betrokken partijen zoals de Patiëntenfederatie Nederland.203 Eind juni 2020 presenteerde de commissie ‘Toekomst Zorg Thuiswonende Ouderen’ op verzoek van de minister een advies met betrekking tot deze hogere eigen bijdrage, ‘Oud en zelfstandig in 2030. Aangepast Reisadvies’. Hierin wordt geadviseerd tot een wetswijziging om meerdere problemen voor ouderen met betrekking tot Zvw, Wlz en Wmo op te lossen.204 |
Verschillende vergoeding eigen (dag)bijdrage hospice. Zorgverzekeraars vergoeden de eigen (dag)bijdrage op verschillende wijzen, en alleen als patiënten aanvullend verzekerd zijn. Deze vorm van zorg is daarmee niet gelijk toegankelijk voor iedereen. |
Ophoging van het budget van de Regeling PTZ
In overleg met VPTZ Nederland en de AHzN zijn de instellingen gevraagd om de eigen bijdrage van de cliënt laag te houden en om niet-vergoede goedkope medicijnen en kleinere hulpmiddelen niet aanvullend bij de cliënt in rekening te brengen.205,206 |
3.11 Opgeloste knelpunten
Dit hoofdstuk geeft het overzicht van knelpunten voor het declareren van palliatieve zorg die in de afgelopen jaren zijn opgelost.
Knelpunten hospicezorg 2017 |
Stand van zaken 2024 |