Zuurstof wordt gegeven aan patiënten als sprake is van plotseling ontstane dyspneu, als proefbehandeling of ter overbrugging van het effect van bronchusverwijders bij exacerbatie COPD, zie richtlijn Dyspneu in de palliatieve fase en richtlijn Palliatieve zorg bij mensen met COPD. Beide richtlijnen buigen zich niet over de rol van zuurstof in de stervensfase. 
In deze module komt zowel het starten als het staken van de toediening van zuurstof in de stervensfase aan de orde. Voor de overige benadering van dyspnoe: zie module Dyspneu.
 

Uitgangsvraag

Wat wordt aanbevolen ten aanzien van het toedienen van zuurstof in de stervensfase?

Methode: consensus-based 

Aanbevelingen

  • Zie af van het starten van zuurstof in de stervensfase. 
  • Als de patiënt al zuurstof heeft, ga dan het gesprek aan over eventueel stoppen met zuurstof (persoonsgericht en met goede afweging van voor- en nadelen van stoppen).
  • Meet geen saturatie tijdens de stervensfase. 
     

Voor deze module is geen systematisch literatuuronderzoek verricht.

In de weinige studies die er zijn in de palliatieve fase, maar niet in de stervensfase, bleek zuurstof niet effectiever dan kamerlucht voor het verminderen van dyspneu [Abernathy 2010, Booth 2004, Campbell 2013, Uronis 2008]. 
Booth et al. deden een literatuur survey naar het effect van zuurstof op dyspneu bij patiënten met kanker, hartfalen en COPD [Booth 2004]. Zij concludeerden dat een selecte groep van patiënten met kanker of COPD mogelijk baat kan hebben bij zuurstoftoediening en dat er geen gegevens waren over patiënten met hartfalen. Uronis et al. vonden in een systematisch review vijf studies onder patiënten met kanker waarin gekeken werd naar het effect op de vermindering van dyspneu van zuurstoftoediening vergeleken met kamerlucht of helium en betrokken de resultaten van 134 patiënten uit vier van de vijf studies in een meta-analyse [Uronis 2008]. Zij concludeerden dat zuurstof geen effect heeft op dyspneu bij patiënten met kanker zonder of met milde hypoxie. Abernethy et al. voerden een dubbelblind gerandomiseerde studie uit onder 239 patiënten met dyspneu bij met name COPD of gevorderde kanker en een levensverwachting van minimaal 1 maand. Zij vonden geen verschil in dyspneu met of zonder zuurstof [Abernethy 2010]. Campbell et al. lieten 31 patiënten met verschillende levensbedreigende ziekten en met een zeer korte levensverwachting hun eigen controle zijn door hen dubbelblind achtereenvolgens zuurstof en kamerlucht toe te dienen [Campbell 2013]. Ook zij vonden geen verschil in dyspneu met of zonder zuurstof. Al is alleen bij de studie van Campbell et al. mogelijk sprake van de stervensfase of dicht daartegenaan, het is niet de verwachting dat de bevindingen van de andere studies niet ook zouden gelden voor patiënten in de stervensfase.

Toediening van zuurstof in de stervensfase heeft ook belangrijke bezwaren [Booth 2004, Quinn-Lee 2012]:

  • Irritatie van de neus of neusbloeding door de neusbril.
  • Geluidsoverlast.
  • Rookverbod.
  • Mogelijke ademdepressie bij patiënten met ernstige COPD en hypercapnie, al is dit een waarschijnlijk te aanvaarden risico in de stervensfase.

Er is geen relatie tussen de ernst van dyspneu en de gemeten saturatie. In een kleine prospectieve niet gerandomiseerde vergelijkende studie vergeleken Clemens et al. de invloed van zuurstof en van opioïden op dyspneu bij 46 patiënten met gevorderde kanker, die een gemiddelde levensduur bleken te hebben van maximaal een maand [Clemens 2009]. Opioïden hadden een significant beter effect op dyspneu, zelfs als er sprake was van hypoxie. Zij vonden geen correlatie tussen de ernst van de dyspneu en de saturatie ongeacht de aanwezigheid van hypoxie. 

De NICE-richtlijn adviseert om niet routinematig zuurstof te starten en dit alleen aan te bieden als er verdenking is op symptomatische hypoxemie. Ook de ASCO-guideline voor de benadering van dyspneu bij patiënten met gevorderde kanker adviseert terughoudendheid met het gebruik van zuurstof in de stervensfase [Hui 2021]. Zowel de NICE- als ASCO-richtlijn benoemen dat bij reeds gebruik van zuurstof bij het ingaan van de stervensfase er terughoudendheid moet zijn bij de voortzetting hiervan. Beide richtlijnen geven aan dat er geen reden is om alleen op grond van lage saturatie zuurstof toe te dienen.

De werkgroep is dan ook van mening dat er geen reden is voor het toedienen van zuurstof in de stervensfase. Als de patiënt al zuurstof gebruikt kan door middel van gezamenlijke besluitvorming besloten worden zuurstof te stoppen. Dit vereist een goede, persoonsgerichte communicatie met patiënt en naasten en een goede onderbouwing door de arts (zie ook module Communicatie en Voorlichting aan patiënten en naasten). De voordelen (mogelijk verminderde dyspneu) tegenover de nadelen (zie boven) moeten uitgelegd worden aan de patiënt en de naasten, zodat een goede, afgewogen beslissing kan worden genomen. Het is belangrijk hierbij rekening te houden met de verschillende percepties bij patiënt, naasten en zorgverleners over de voor- en nadelen van de toediening van zuurstof [Kochovska 2021]. 

Monitoring van de saturatie kan in de stervensfase onrust geven bij patiënt en naasten. Gezien de genoemde terughoudendheid ten aanzien van het geven van zuurstof in de stervensfase is er ook geen reden om de saturatie te (blijven) meten. Indien eerder wel saturatie werd gemeten is het van belang het staken hiervan te benoemen en zo nodig toe te lichten aan patiënt en naasten.
 

Abernethy AP, McDonald CF, Frith PA, Clark K, Herndon JE 2nd, Marcello J, Young IH, Bull J, Wilcock A, Booth S, Wheeler JL, Tulsky JA, Crockett AJ, Currow DC. Effect of palliative oxygen versus room air in relief of breathlessness in patients with refractory dyspnoea: a double-blind, randomised controlled trial. Lancet. 2010 Sep 4;376(9743):784-93.

Booth S, Wade R, Johnson M, Kite S, Swannick M, Anderson H; Expert Working Group of the Scientific Committee of the Association of Palliative Medicine. The use of oxygen in the palliation of breathlessness. A report of the expert working group of the Scientific Committee of the Association of Palliative Medicine. Respir Med. 2004 Jan;98(1):66-77.

Campbell ML, Yarandi H, Dove-Medows E. Oxygen is nonbeneficial for most patients who are near death. J Pain Symptom Manage. 2013 Mar;45(3):517-23.

Clemens KE, Quednau I, Klaschik E. Use of oxygen and opioids in the palliation of dyspnoea in hypoxic and non-hypoxic palliative care patients: a prospective study. Support Care Cancer. 2009 Apr;17(4):367-77.

Hui D, Bohlke K, Bao T, Campbell TC, Coyne PJ, Currow DC, Gupta A, Leiser AL, Mori M, Nava S, Reinke LF, Roeland EJ, Seigel C, Walsh D, Campbell ML. Management of Dyspnea in Advanced Cancer: ASCO Guideline. J Clin Oncol. 2021 Apr 20;39(12):1389-1411.

Kochovska S, Ferreira DH, Garcia MV, Phillips JL, Currow DC. Perspectives on palliative oxygen for breathlessness: systematic review and meta-synthesis. Eur Respir J. 2021 Oct 7;58(4):2004613.

National Clinical Guideline Centre. Care of dying adults in the last days of life. Clinical guideline NG31. 2015: 182-186. 

Quinn-Lee L, Gianlupi A, Weggel J, Moch S, Mabin J, Davey S, Davis L, Williams K. Use of oxygen at the end of life: on what basis are decisions made? Int J Palliat Nurs. 2012 Aug;18(8):369-70, 372.

Uronis HE, Currow DC, McCrory DC, Samsa GP, Abernethy AP. Oxygen for relief of dyspnoea in mildly- or non-hypoxaemic patients with cancer: a systematic review and meta-analysis. Br J Cancer. 2008 Jan 29;98(2):294-9.