Slechte adem

Halitose, oftewel een slechte adem, wordt ook wel foetor ex ore genoemd. Halitose is een brede term die wordt gebruikt om slechte adem in het algemeen te beschrijven, terwijl foetor ex ore verwijst naar een specifieke en vaak ernstigere vorm van slechte adem die wordt veroorzaakt door een specifieke onderliggende oorzaak. Halitose kan worden opgemerkt door de patiënt zelf, maar ook door diens omgeving. Het kan leiden tot onzekerheid en problemen met intimiteit en sociale contacten en daarmee een negatieve invloed hebben op de kwaliteit van leven.

Er is in de literatuur geen duidelijke consensus over de prevalentie van halitose, maar er wordt geschat dat chronische halitose bij ongeveer een kwart van de volwassenen voorkomt, met een toename in zowel prevalentie als intensiteit bij ouderen [Wu 2019]. In een Italiaans onderzoek werd een prevalentie van 66% bij 60 tot 75-jarigen gezien [Aimetti et al, 2015]. Over de prevalentie van halitose in de palliatieve fase is weinig bekend. In een systematische review naar mondproblemen in de palliatieve fase werd slechts één onderzoek gevonden waarbij halitose als probleem werd gerapporteerd [Venkatasalu 2020]. Een later gepubliceerde studie naar patiënten in de palliatieve fase rapporteert een prevalentie van 75%, maar includeerde slechts acht patiënten [Singh 2022].

Er wordt onderscheid gemaakt tussen:

  • halitose: een duidelijke slechte adem, met een intensiteit die het sociaal aanvaardbare niveau overschrijdt;
  • pseudo-halitose: de patiënt klaagt over een slechte adem, maar de halitose wordt niet waargenomen door anderen. De behandeling dient vooral gericht te zijn op counseling;
  • halitofobie: het aanhoudende geloof last te hebben van een slechte adem met negatieve invloed op de kwaliteit van leven, ondanks behandeling van de (pseudo-)halitose en zonder dat er fysiek of sociaal bewijs is dat er sprake is van halitose.

Als er sprake is van een daadwerkelijke halitose, kan de oorzaak zowel extra-oraal als intra-oraal liggen. In 80-90% van de gevallen gaat het om een intra-orale oorzaak. Meestal gaat het daarbij om de afbraak van organische substraten in de mond door micro-organismen. De vluchtige zwavelbevattende stoffen die hierbij gevormd worden, veroorzaken een onaangename geur.

De belangrijkste intra-orale oorzaken van halitose zijn:

  • een tongcoating (een laag plaque bestaande uit oude cellen, voedselresten en bacteriën; ook kunnen zich schimmels in de tongcoating bevinden);
  • parodontitis.

Andere intra-orale factoren die een rol kunnen spelen:

  • slechte mondhygiëne;
  • slijmaccumulatie als gevolg van een verminderde speekselsecretie (hyposialie);
  • infecties in de bijholten (sinusitis);
  • infecties in de mond zoals tonsillitis of aanwezigheid van amandelstenen;
  • cariës, pericoronitis (ontsteking van het tandvlees rond een (nog) niet volledig doorgekomen gebitselement); 
  • voedselimpactie (vast voedsel dat blijft steken tussen gebitselementen) of voedselretentie, bijvoorbeeld door onvoldoende restauraties, afgebroken tanden/kiezen of orthodontische apparatuur;
  • het ’s nachts dragen en/of onvoldoende reinigen van een gebitsprothese;
  • ulcererende tumor in de mond- of keelholte;
  • roken (vanwege de invloed op de parodontale weefsels en de verhoogde kans op een verminderde speekselsecretie);
  • alcohol (vanwege de oxidatie van de alcohol in de mond en de invloed op de speekselvloed).

Extra-orale oorzaken zijn:

  • bepaalde voedingsmiddelen (zoals knoflook, uien, bepaalde vlees-, vis- en kaassoorten; deze worden in de bloedbaan opgenomen en via de longen uitgeademd);
  • infecties van de neus- en keelholte of de longen zoals tonsillitis en sinusitis.
  • hyperplasie van het adenoïd bij kinderen [Sikorska-Zuk 2018];
  • longkanker;
  • Zenkers divertikel, obstructie in maag of dunne darm waardoor voedsel achterblijft;
  • oesofageale reflux [Avincsal 2016];
  • metabole stoornissen (diabetes, nier- of leverinsufficiëntie);
  • hepatitis B;
  • infectie met Helicobacter pylori;
  • actief groeiende tumoren in het hoofd-halsgebied;
  • allergische rhinitis;
  • geneesmiddelen: het gebruik van specifieke geneesmiddelen of polyfarmacie kan leiden tot een droge mond (zie module Droge mond) en kan daardoor een rol spelen bij halitose.

Avincsal MO, Altundag A, Ulusoy S, Dinc ME, Dalgic A, Topak M. Halitosis associated volatile sulphur compound levels in patients with laryngopharyngeal reflux. Eur Arch Otorhinolaryngol. 2016 Jun;273(6):1515-20. 

Sikorska-Żuk M, Bochnia M. Halitosis in children with adenoid hypertrophy. J Breath Res. 2018 Feb 20;12(2):026011.

Singh AK, Mishra R, Kumar H, Priya L, Choudhary HV, Kumar K. Assessment of Oral Health-Care Needs for Patients under Palliative Care. J Pharm Bioallied Sci. 2021 Jun;13(Suppl 1):S180-S183. Doi: 10.4103/jpbs.JPBS_636_20.

Venkatasalu MR, Murang ZR, Ramasamy DTR, Dhaliwal JS. Oral health problems among palliative and terminally ill patients: an integrated systematic review. BMC Oral Health. 2020 Mar 18;20(1):79. Doi: 10.1186/s12903-020-01075-w.

Wu J, Cannon RD, Ji P, Farella M, Mei L. Halitosis: prevalence, risk factors, sources, measurement and treatment – a review of the literature. Aust Dent J. 2020 Mar;65(1):4-11. Doi: 10.1111/adj.12725.