Oorzaken

Bij patiënten in de palliatieve fase zijn vaak meerdere factoren aanwijsbaar, die bijdragen aan het ontstaan van gewichtsverlies (zie Figuur 1):

  • verminderde voedselinname of resorptie van voedingsstoffen
  • verhoogd verlies of verbruik van voedingsstoffen
  • metabole veranderingen

Deze factoren kunnen zowel het gevolg zijn van de ziekte (of complicaties ervan) als van de behandeling. Meestal is er sprake van een combinatie van factoren.

Verminderde inname van voedsel kan samenhangen met algemene symptomen en/of klachten van het spijsverteringskanaal (zie verder), maar kan ook het directe gevolg zijn van anorexie als gevolg van metabole veranderingen (zie Figuur 1).

Inzicht in deze factoren is van belang bij de diagnostiek en behandeling van anorexie en gewichtsverlies.

Verminderde voedselinname of resorptie van voedingsstoffen (zie linkerhelft Figuur 1)

  • anorexie
  • algemene symptomen:
    • vermoeidheid
    • pijn
    • kortademigheid (dyspnoe)
    • depressie en/of angst
    • verlies van spierkracht
  • klachten van het spijsverteringskanaal:
    • kaakklem (trismus)
    • slecht functionerend gebit of gebitsprothese
    • aversie tegen eten
    • veranderingen in smaak en reuk
    • droge mond (xerostomie)
    • taai speeksel, hinderlijke slijmvorming
    • stomatitis/oesofagitis (infectieus (bijv. t.g.v. Candida) of als gevolg van chemotherapie of radiotherapie)
    • slikstoornissen (bijv. bij ALS of na CVA)
    • passagestoornissen (dysfagie) door obstructie van keel of slokdarm
    • misselijkheid en braken
    • snelle verzadiging en/of vertraagde maagontlediging (gastroparese):n
      • na maagresectie
      • invasie van de maagwand door tumor
      • paraneoplastische autonome neuropathie ('maligne gastroparese'); bij dit beeld horen ook misselijkheid, obstipatie, orthostatische hypotensie en impotentie
      • als gevolg van veroudering (verminderde relaxatie van de maag bij vulling waardoor snellere vulling van het antrum en daardoor eerder optreden van verzadigingsgevoel)
      • medicamenteus (o.a. opioïden)
      • co-morbiditeit (bijv. diabetes mellitus, nierinsufficiëntie, amyloïdose, sclerodermie)
    • obstructie van de maag of de maaguitgang
    • motiliteitsstoornissen van de darm t.g.v. peritonitis carcinomatosa en/of ileus
    • malabsorptie (o.a. bij hartfalen als gevolg van verminderde doorbloeding van het spijsverteringskanaal)
    • obstipatie
  • cognitieve stoornissen (bijv. bij dementie). Zie hiervoor de richtlijn Dementie.
  • verminderde zelfzorg en hulpbehoevendheid bij het eten, bereiden van het eten en boodschappen doen.

Verhoogd verlies of verbruik van voedingsstoffen (zie linkerhelft Figuur 1)

  • verhoogd verlies als gevolg van:
    • braken
    • diarree
    • fistels
    • eiwitverlies via de darm
    • ascites
    • ulcererende wonden
    • glucosurie bij ontregelde diabetes mellitus
  • verhoogd verbruik als gevolg van:
    • koorts
    • hyperthyreoïdie.

Metabole veranderingen (zie rechterhelft Figuur 1)

Deze veranderingen leiden tot anorexie en gewichtsverlies.