Downsyndroom

Uitgangsvraag

Wat is de leeftijd en oorzaak van overlijden bij Downsyndroom (DS)?

Methode: evidence-based

Aanbevelingen

  • Houd rekening met een mediane leeftijd van overlijden van 53-63 jaar.
  • Houd rekening met vroegtijdige ontwikkeling van alzheimerdementie en daaraan gekoppelde late-onset epilepsie. Zie voor behandeling daarvan de module Epilepsie. Stem de behandelopties hierop af.
  • Houd rekening met cardiale en respiratoire ziekten (pneumonie) als doodsoorzaak, waarbij alzheimerdementie onderliggend aanwezig kan zijn.

Algemene beschrijving van de literatuur

Bijdragend aan inzichten uit basisliteratuur, identificeerde de literatuurzoektocht één relevante systematische review:

  • O’Leary et al. zochten naar studies die overlijdens en sterfteratio’s rapporteerden bij personen met downsyndroom (DS) [O'Leary 2018]. Ze includeerden 34 studies (gepubliceerd tot oktober 2016) welke zowel neonaten, kinderen als volwassenen beschreven. De resultaten werden narratief gerapporteerd.

Aanvullend werden nog acht primaire studies gevonden:

  • Holz et al. includeerden 23 personen met DS die overleden waren en een autopsie hadden ondergaan tussen 1998 en 2017 [Holz 2019]. De leeftijd van de overledenen varieerde van 23 dagen tot 61 jaar.
  • Hosking et al. includeerden 16.666 personen met verstandelijke beperking, waarbij 1.793 personen met DS met een gemiddelde leeftijd van 39 jaar, en vergeleken de mortaliteit met een gematchte groep uit de algemene populatie [Hosking 2016].
  • Miodrag et al. includeerden 2.046 personen met DS tussen 1997 en 2008 met een leeftijd tussen 1 en 29 jaar bij overlijden of bij hun laatste gerapporteerde ziekenhuisopname [Miodrag 2013]. Daarbij vergeleken ze de twee groepen: een groep die overleed tijdens de onderzoeksperiode en een groep die niet overleed tijdens de onderzoeksperiode.
  • Nahar et al. includeerden 543 kinderen met DS die gevolgd werden in een tertiair centrum in India [Nahar 2013].
  • Ng et al. includeerden tussen 2002 en 2015 15.289 personen van 55 jaar en ouder met verstandelijke beperking, die werden gematcht aan 76.445 personen van de algemene bevolking [Ng 2017]. Van de personen met een verstandelijke beperking waren er 942 met DS. De gemiddelde follow-up was 9,4 jaar.
  • Oppewal et al. includeerden 1.050 mensen met een verstandelijke beperking van 50 jaar en ouder die zorg kregen van drie Nederlandse zorgorganisaties, waarvan 149 personen met DS [Oppewal 2018].
  • Patti et al. Includeerden, via een diagnostisch en onderzoekscentrum, 140 personen met een verstandelijke beperking die ouder dan 50 jaar waren of ouder dan 50 jaar waren bij overlijden, waarvan 61 mensen met het DS [Patti 2010].
  • Tenenbaum et al. includeerden 120 volwassenen met DS tussen de 18 en 73 jaar die tussen 1988 en 2007 gehospitaliseerd werden in een Israëlisch universitair centrum, waarbij mortaliteit alleen beschreven werd indien het overlijden plaatsvond gedurende een ziekenhuisopname [Tenenbaum 2012].

(NB: twee studies [Englund 2013, Zhu 2013] werden ook gevonden tijdens de literatuurstudie, maar werden reeds geïncludeerd door O’Leary et al. Ze worden hier dan ook niet meer apart besproken.)

  • McCarron et al. volgden tussen 1996 en 2015 77 mensen met DS van 35 jaar en ouder. 97% van hen ontwikkelde dementie met een gemiddelde leeftijd van 55 jaar. Dementie was geassocieerd met cognitieve en functionele achteruitgang en epileptische activiteit. Er was geen verschil in mate van verstandelijke beperking.
  • Hithersay et al. volgden 211 mensen met DS in Londen tussen 2012 en 2017. 27 mensen overleden met een mediane leeftijd van overlijden van 57 jaar voor degenen zonder dementie en 55 jaar voor degenen met dementie. Van de mensen die overleden had 70% dementie, vijfmaal zo veel als in de algemene bevolking in Engeland en Wales. Van degenen die overleden zonder dementie hadden 2 mensen late onset dementie (wat de vraag opriep of bij deze mensen de diagnose dementie wellicht gemist was), één vroege symptomen van cognitieve achteruitgang, één een onderliggende hartkwaal, twee respiratoire ziekten, bij twee was de doodsoorzaak onbekend. Het dragen van ten minste één apolipoproteine E (APOE) e4 allel gaf vijfmaal zoveel risico op het ontwikkelen van dementie vergeleken met twee APOE e3 allellen. Het ontwikkelen van early-onset epilepsie gaf een viermaal hoger risico op het ontwikkelen van dementie. 40% van de mensen met DS en alzheimerdementie ontwikkelde late-onset dementie, vergeleken met 25% bij mensen met alzheimerdementie zonder DS.

Kwaliteit van het bewijs

De review van O’Leary et al. is van matige kwaliteit [O'Leary 2018]. Er werd gezocht in een voldoende aantal databases. Het reviewproces gebeurde slechts deels door onafhankelijke reviewers, de inclusie van studies werd beperkt tot de Engelse taal.
Van de acht observationele studies waren er twee prospectief [Nahar 2013, Oppewal 2018] en zes retrospectief [Holz 2019; Hosking 2016, Miodrag 2013, Ng 2017, Patti 2010, Tenenbaum 2012]. Twee studies waren populatie-gebaseerd [Hosking 2016, Ng 2017]. Enkel Ng et al. rapporteerden expliciet een duur van follow-up [Ng 2017]. Twee studies deden een multivariate analyse (althans voor personen met DS en de relevante uitkomstmaten) [Hosking 2016; Nahar 2013].

Leeftijd bij overlijden

Cassidy et al. beschrijven in een cohort van 772 kinderen met DS geboren tussen 1953 en 1959 een overlevingskans van 57% bij 60 jaar en schatten dat de overleving beter is voor volgende generaties [Carey 2021]. Tussen de leeftijden van vijf tot 39 jaar is de mortaliteit iets verhoogd in vergelijking met de algemene bevolking en in vergelijking met andere personen met verstandelijke beperking, er wordt daarbij echter geen onderscheid gemaakt naar volwassenen [Carey 2021].
O’Leary et al. vonden meerdere studies die de levensverwachting en leeftijd bij overlijden van personen met DS vergeleken met de algemene bevolking [O'Leary 2018]. De levensverwachting en de leeftijd van overlijden waren lager en het sterftecijfer hoger voor mensen met DS. Eén studie rapporteerde dat de levensverwachting van een persoon met DS bij diens geboorte 28 jaar lager is dan die van de algemene bevolking. Een andere studie rapporteerde dat de mediane leeftijd bij overlijden 27 jaar lager is, een derde studie vond dat de mediane leeftijd bij overlijden 17-23 jaar lager is. Een vierde studie rapporteerde dat de gestandaardiseerde sterfteratio 5,5 maal hoger is bij personen met DS dan bij de algemene bevolking. Een vijfde studie vond een gecorrigeerde hazard ratio voor overlijden van 9,0 voor personen met DS in vergelijking met de algemene bevolking. Meerdere studies rapporteren wel een verbetering van de overleving door de tijd, vooral bij personen met congenitaal hartlijden [O'Leary 2018].
Holz et al. rapporteerden een mediane leeftijd bij overlijden van 14,8 jaar en een gemiddelde leeftijd van 21,6 jaar, welke niet representatief is voor de volwassen mensen met het DS [Holz 2019].
Miodrag et al. rapporteerden in een groep mensen met DS tussen de een en 29 jaar 85 overlijdens (4%) en een gemiddelde leeftijd bij overlijden van 17,2 jaar [Miodrag 2013]. De meerderheid van de overlijdens (58%) trad op bij personen tussen 20 en 29 jaar, maar dit is dus niet representatief voor de gehele groep van volwassenen [Nahar 2013].
Ng et al. rapporteerden in een 55-plus-populatie met DS een gemiddelde leeftijd bij overlijden van 63,5 jaar [Ng 2017].
Patti et al. rapporteerden 44 overlijdens bij 50-plussers met het DS (72%), waarbij de gemiddelde leeftijd bij overlijden 61,4 jaar was [Patti 2010]. Daarbij viel op dat mensen met DS eerder overleden en vaker in hun laatste levensfase verhuisden naar een verzorgingshuis wanneer vergeleken met de groep van mensen met een verstandelijke beperking zonder DS.
Oppewal et al. rapporteerden 45 overlijdens in 50-plussers met DS gedurende de follow-up periode, daarbij werd geen leeftijd bij overlijden beschreven [Oppewal 2018].
Tenenbaum et al. rapporteerden 8 overlijdens (7%) gedurende hospitalisatie in een 18-plus-populatie met DS [Tenenbaum 2012]. De gemiddelde leeftijd bij overlijden was 39,8 jaar, de mediane leeftijd 44 jaar.
Hithersay et al rapporteerden bij 27 overlijdens een mediane leeftijd van overlijden van 57 jaar voor degenen zonder dementie en 55 jaar voor degenen met dementie.

Mortaliteit

Risicofactoren voor de verhoogde mortaliteit bij mensen met DS tussen de 5 en 39 jaar zijn comorbiditeiten als insulten, depressieve symptomen en dementie [Carey 2021].
O’Leary et al. rapporteerden oversterfte voor personen met DS bij congenitaal hartafwijkingen met name bij kinderen, maar deze trend was ook zichtbaar bij volwassenen [O'Leary 2018]. Verder werd de Kaukasische etniciteit en een lichtere verstandelijke beperking geassocieerd met een betere overleving.

Doodsoorzaken

O’Leary et al. identificeerden congenitaal hartlijden en respiratoire aandoeningen als de belangrijkste doodsoorzaak in de meeste studies en dus alle leeftijden [O'Leary 2018]. Andere veel gerapporteerde doodsoorzaken zijn vaatlijden en hartfalen (dikwijls geassocieerd met congenitaal hartlijden). De doodsoorzaak van volwassenen met DS werd niet apart gerapporteerd.
Holz et al. rapporteerden infectie (voornamelijk pneumonie) als belangrijkste doodsoorzaak (57%), gevolgd door ongevallen (26%) in een groep kinderen en volwassenen met DS, waarbij de doodsoorzaak bij volwassenen niet apart werd gerapporteerd [Holz 2019].
Hosking et al. rapporteerden respiratoire aandoeningen als belangrijkste doodsoorzaak bij personen met DS (20-42%) [Hosking 2016].
Miodrag et al. rapporteerden de volgende belangrijkste doodsoorzaken in de leeftijdsgroep tussen de 20 en 29: hartaandoeningen (35%), respiratoire en longaandoeningen (20%), kanker (6%) [Miodrag 2013].
Ng et al. rapporteerden in een 55-plus-populatie met DS als voornaamste doodsoorzaken: respiratoire aandoeningen (37%), hart- en vaatziekten (26%), mentale en gedragsproblemen (11%) en aandoeningen van het zenuwstelsel (8%) [Ng 2017].
Oppewal et al. rapporteerden als belangrijkste doodsoorzaken bij 50-plussers met DS: respiratoir falen (73%), onbekende oorzaak (11%), infectieuze en bacteriële ziekte (4%) en ziekte van het verteringstelsel (4%) [Oppewal 2018]. Daarbij werd ook een onderliggende doodsoorzaak beschreven: respiratoire ziekte (51%), dementie (22%), neoplasma (7%), ziekte zenuwstelsel (7%) en onbekend (7%).
Tenenbaum et al. rapporteerden bij drie van de acht overlijdens gedurende hospitalisatie respiratoir falen door aspiratiepneumonie als doodsoorzaak (38%) in een volwassen populatie met DS [Tenenbaum 2012].

EBRO Niveau 3

Er zijn aanwijzingen dat de levensverwachting van personen met het downsyndroom lager is dan die van de algemene bevolking. De mediane leeftijd bij overlijden ligt tussen 17 en 27 jaar lager dan bij de algemene bevolking.

B [O'Leary 2018]

EBRO Niveau 2

Het is aannemelijk dat de mate van verstandelijke beperking een voorspellende factor is voor overlijden bij personen met downsyndroom. Daarnaast is er een trend te zien waarbij congenitaal hartlijden in volwassenheid ook een voorspellende factor is voor overlijden.

B [Hosking 2016, Nahar 2013, O'Leary 2018]

EBRO Niveau 3

Er zijn aanwijzingen dat hart- en vaatziekten en respiratoire aandoeningen (voornamelijk pneumonie) de belangrijkste doodsoorzaken zijn bij volwassenen met DS.

B [Holz 2019, Hosking 2016, Miodrag 2013, Nahar 2013, Ng 2017, O'Leary 2018, Oppewal 2018, Tenenbaum 2012]