Handelen bij crisis

Uitgangsvraag

Hoe te handelen wanneer er een spirituele crisis vermoed wordt?

Methode: Consensus-based

Aanbevelingen

Wanneer een existentiële/spirituele crisis vermoed wordt, verwijs dan door naar een geestelijk verzorger, maatschappelijk werker of psycholoog, waarbij de aard van de problematiek en de identiteit en wensen van de patiënt en de beschikbaarheid sturend zijn.

Ga na of bij een existentiële/spirituele crisis een psychiatrische component een rol speelt, en verwijs zo nodig naar een psychiater. Gebruik daarbij de vragen van Griffith [2012].

Denk bij spirituele crisis ook aan personen uit het eigen levensbeschouwelijke of religieuze netwerk van de patiënt, zoals een predikant, priester, imam, etc.

Bij deze uitgangsvraag is geen systematisch literatuuronderzoek verricht omdat er verwacht werd geen studies te vinden die antwoord geven op de vraag, specifiek voor de Nederlandse situatie. Er worden dan ook geen conclusies vermeld. De aanbevelingen zijn uitsluitend gebaseerd op overwegingen die zijn opgesteld door de werkgroepleden op basis van kennis uit de praktijk en waar mogelijk onderbouwd door niet systematisch literatuuronderzoek.

Wanneer een existentiële of spirituele crisis vermoed wordt is het van belang te bepalen naar wie doorverwezen kan worden. Daarbij dient rekening gehouden te worden met de aard van de problematiek en de match tussen de identiteit en wensen van de patiënt enerzijds, en de beschikbaarheid van specialistische zorgverleners anderzijds. De eerst aangewezen disciplines voor doorverwijzing betreffen de geestelijk verzorger, medisch maatschappelijk werker en de psycholoog. Bij geestelijk verzorger kan desgewenst ook gedacht worden aan personen uit het eigen levensbeschouwelijke of religieuze netwerk, zoals een predikant, priester, imam, etc.

Omdat er bij een existentiële of spirituele crisis sprake is van acute distress, is er een mogelijkheid dat er een psychiatrische component een rol speelt. Wanneer dit vermoeden bestaat, is het belangrijk dit na te gaan, zodat patiënten niet onderbehandeld worden.

Om goed te kunnen doorverwijzen kan een beoordelingsproces behulpzaam zijn waarbij men zichzelf de volgende vier vragen stelt [Griffith 2012]:

1. Is het lijden te wijten aan gewone distress of aan een psychiatrische stoornis?

Bij deze eerste vraag kunnen de volgende zeven vragen helpen om een zekere mate van evidence te verkrijgen:

  • Was het ontstaan van de distress nauw verbonden met een stressvolle gebeurtenis? Wanneer een stressvolle gebeurtenis ontbreekt, kan dit wijzen op een psychiatrische stoornis.
  • Staat de ernst van de distress in redelijke verhouding tot de ernst van de gebeurtenis? Wanneer depressie en angst hoog scoren op standaard meetinstrumenten [bijv. Hamilton of Beck Depression Rating Scale] kan er sprake zijn van psychiatrische stoornis.
  • Neemt de distress af wanneer de stressvolle gebeurtenis afneemt? Wanneer de distress blijft na verdwijnen van de stressor kan er sprake zijn van psychiatrische stoornis.
  • Zijn er bijkomende symptomen van een psychiatrische stoornis? Zijn er bijkomende kenmerken van normale distress? Om normale rouw, verdriet en moedeloosheid te onderscheiden van een psychiatrische stoornis kan de volgende tabel behulpzaam zijn: 
Normale rouw, verdriet, moedeloosheid Depressieve stoornis
Minder prominente verschijnselen Prominent slechte eetlust, geen energie, verstoord slaappatroon, weinig libido, psychomotorische verstoringen
Minder prominente verschijnselen Prominente schuldgevoelens, verlies aan zelfachting, suïcidale gedachten
Manifestatie in golven Permanente en alles doordringende gedeprimeerde stemming
Weemoedige ondertoon in melancholie -
Gevoel tekort te schieten t.a.v. de eigen of andermans verwachtingen -
  • Zijn er identificeerbare biologische of psychologische risicofactoren voor een psychiatrische stoornis? Een familiegeschiedenis met psychiatrische stoornissen, emotionele verwaarlozing of misbruik in de vroege jeugd, misbruik van alcohol of drugs, behandeling met stemming-destabiliserende medicatie (zoals glucocorticoïden), kunnen de kans op psychiatrische stoornis vergroten.
  • Is er een geschiedenis van een psychiatrische stoornis? Indien ja, is er een patroon van terugval en herhaling opgetreden?  Psychiatrische stoornissen komen meestal in de tienerjaren of de vroege volwassenheid voor het eerst voor. Bij de helft van de patiënten komt het periodiek terug tijdens de volwassenheid. Een voorgeschiedenis met een ernstige periode van depressie die langer dan enkele weken geduurd heeft verhoogt de kans op een terugkerende stemmingsstoornis.
  • Is er een duidelijke respons geweest op psychiatrische medicatie in het verleden? Als dit het geval is, kan er sprake zijn van een psychiatrische stoornis.

2. Welke behandelaren kunnen hier ondersteunen?

Bij psychiatrische stoornissen zal in eerste instantie de huisarts/specialist ouderengeneeskunde, eventueel in samenwerking met de psycholoog de patiënt ondersteunen. In situaties waar hun expertise niet toereikend is kan de psychiater een rol spelen bij de begeleiding. Bij afwezigheid van een psychiatrische component in het lijden kunnen zowel de geestelijk verzorger, maatschappelijk werker als de psycholoog de begeleiding op zich nemen.

3. Wat is de vermoedelijke effectiviteit van spirituele zorg, psychotherapie, of psychofarmaca, gegeven de feitelijke beperking van de setting en mogelijkheden van de behandeling?

Bij een inschatting van de effectiviteit kunnen drie situaties optreden:

  • Alle drie de disciplines (geestelijk verzorger, maatschappelijk werk en psycholoog) zijn effectief en beschikbaar: het is om het even welke discipline gekozen wordt.
  • Een van de drie disciplines is gezien de problematiek effectiever en/of beter beschikbaar.
  • Er is een geïntegreerd plan nodig waarbij twee of drie disciplines samenwerken.

4. Wil de patiënt doorverwezen worden naar een professional met een seculiere of religieuze achtergrond?

De keuze van de patiënt staat voorop, tenzij dit verbonden is met een risico van schade aan zichzelf of derden.