Dehydratie en Dorst

Bij dehydratie is het serumnatriumgehalte meestal normaal (isotone dehydratie). Dehydratie kan echter ook gepaard gaan met een verlaagd serumnatriumgehalte (hyponatriëmie) of verhoogd serumnatriumgehalte (hypernatriëmie). Men spreekt in deze gevallen van hypotone resp. hypertone dehydratie. De verschijnselen van dehydratie kunnen hier in belangrijke mate mee samenhangen. Een hypertone dehydratie geeft vaak ernstige dorstklachten en behoeft vrijwel altijd behandeling.

Hypertone en hypotone dehydratie zijn zeldzaam in de palliatieve fase.
Hypertone dehydratie wordt met name gezien bij diabetes insipidus, hypotone dehydratie bij gebruik van diuretica en bij bijnierinsufficiëntie.
Hypotone dehydratie treedt op als er relatief meer tekort aan zout is dan aan water; dit kan in de hand gewerkt worden doordat de tekorten met (oraal of parenteraal toegediende) hypotone oplossingen (d.w.z. water met lage natriumconcentraties) worden aangevuld. Bij hypertone dehydratie is de omgekeerde situatie aan de orde. Met andere woorden; of er sprake is van een hypotone, isotone of hypertone dehydratie is niet alleen afhankelijk van de oorzaak van de dehydratie, maar ook van de maatregelen die door de patiënt of de zorgverleners genomen zijn om de tekorten aan te vullen.

Dorstgevoel wordt primair bepaald door het serumnatriumgehalte en de hoeveelheid water in het lichaam. Een verhoging van het serumnatriumgehalte leidt vrijwel altijd tot een dorstgevoel. De relatie tussen de hoeveelheid water in het lichaam en dorstgevoel is gecompliceerder. Een belangrijke factor hierbij is het al dan niet optreden van een droge mond. Echter:

  • een verlaagde hoeveelheid water in het lichaam leidt niet altijd tot klachten over een droge mond
  • een droge mond (zie richtlijn Klachten van de mond) kan optreden zonder dat er sprake is van dehydratie, als gevolg van:
    • mondademhaling
    • infecties van de mond, o.a. met Candida
    • bijwerkingen van chemo- of radiotherapie
    • bijwerkingen van medicatie (o.a. diuretica, opioïden of middelen met anticholinerge (bij)werking)
    • niet eten en drinken
    • gebruik van zuurstof en/of het uitzuigen van de mond- en keelholte
    • syndroom van Sjögren

Ook andere factoren, zoals leeftijd en bewustzijn beïnvloeden het dorstgevoel. Op hogere leeftijd en bij gedaald bewustzijn neemt het dorstgevoel af.

Zowel uit de praktijk als uit experimenteel onderzoek blijken ook andere factoren dan alleen de correctie van het serumnatriumgehalte en de hoeveelheid water in het lichaam een rol te spelen bij het lessen van dorst. Dorst kan verdwijnen voordat een significante correctie van het serumnatriumgehalte of de hoeveelheid water in het lichaam is opgetreden. De temperatuur en aard van het toegediende vocht hebben invloed op het vermogen tot lessen van het dorst. Het is denkbaar dat lokale factoren in de mondkeelholte (bijv. lokale osmotische druk in het slijmvlies van de mondkeelholte) hierbij een rol spelen.