Begripsbepaling

Angst komt veel voor bij patiënten in de palliatieve fase. Het kan een normale reactie zijn op de onzekerheden en ingrijpende veranderingen die het gevolg zijn van een ziekte die niet meer kan genezen. Angst kan een prikkel zijn tot adequaat handelen in bedreigende situaties om de veiligheid te herstellen. Maar angst bij het moeten leven met een ongeneeslijke ziekte kan ook een symptoom zijn dat de kwaliteit van leven aantast en die specifieke aandacht van de behandelaren vraagt  [Brown 2010, Bužgová 2015].

Angst in de laatste levensfase kan verschillende dimensies hebben. Patiënten zelf gebruiken niet zo vaak de term angst, maar noemen termen als: “bezorgd”, “gespannen”, “bang”, “zenuwachtig”, “eng”. Angst gaat vaak gepaard met lichamelijke verschijnselen zoals een verhoogde hartslag en bloeddruk, hartkloppingen, duizeligheid, droge mond, pijn in de borst, misselijkheid, kortademigheid en hoofdpijn. Echter, deze verschijnselen kunnen ook passen bij somatische aandoeningen of bijwerkingen zijn van medicatie. Hierdoor is angst in de palliatieve fase soms lastig te herkennen. Angst kan ook samengaan met sombere gevoelens, waardoor het onderscheid met depressieve klachten niet altijd goed te maken is.

Angst kan gericht zijn op lijden dat plaatsvindt en op te verwachten lijden. Het lijden kan bijvoorbeeld pijn en benauwdheid zijn, maar ook verlies van autonomie of waardigheid. Vaak veroorzaakt onzekerheid voor het onbekende gevoelens van angst. Angst kan ook tot uitdrukking komen in belangrijke sociale relaties: zorgen over de nabestaanden, angst om dierbaren financieel niet goed achter te laten, angst om te stinken uit (oncologische) wonden, angst om te kort te schieten in de sociale rol als (seksuele) partner, vader of moeder. Angst kan ook tot uiting komen in de vorm van ontkenning, bijvoorbeeld wanneer de onderwerpen ‘dood’ en ‘ziekte’ vermeden worden, op niet realistische wijze vastgehouden wordt aan werk en voortgang van de dagelijkse gang van zaken en/of te positieve informatie gegeven wordt aan zorgverleners. Ook kan angst ontstaan vanuit existentiële vragen. Existentiële angst ontstaat meestal in perioden van grote verandering, bijvoorbeeld bij het aanbreken van een nieuwe levensfase. Wanneer een patiënt zich gaat realiseren dat genezing niet meer mogelijk is en de laatste fase van het leven is begonnen kan dit leiden tot existentiële angst. Hierbij kan een diep gevoel van twijfel ontstaan over de zin van het leven en preoccupatie met al het onbekende wat kan komen. Existentiële angst is een uiting van ultieme zorgen over de dood en wat er na de dood kan gebeuren, zinloosheid van het leven en fundamentele eenzaamheid.  

De werkgroep van deze richtlijn heeft voor angst in de palliatieve fase gekozen voor de volgende definitie: 

“Angst is een beklemmende, onaangename emotionele toestand die wordt opgeroepen als zich een verandering voordoet in het leven die als ontregelend, onbekend of bedreigend voor het eigen welbevinden of het leven wordt ervaren. Wanneer duidelijk is geworden dat genezing niet meer mogelijk is en de dood in zicht komt, gaan de ingrijpende veranderingen, onzekerheden en existentiële vragen vaak gepaard met zorgen en gevoelens van spanning, die zich zowel fysiek als emotioneel kunnen uiten.”