Behandeling van de oorzaak

  • revisie van medicatie: met name van laxantia, antibiotica, cytostatica en andere potentieel diarreeveroorzakende medicatie; waar mogelijk moet deze medicatie aangepast of gestaakt worden
  • behandeling van obstipatie bij paradoxale diarree: het is hierbij van groot belang om de patiënt uitleg te geven over het mechanisme van de diarree, teneinde de inneming van laxantia te waarborgen. Vaak is hierbij sprake van fecale impactie in het rectum, waarvoor klysma's en soms manuele evacuatie noodzakelijk zijn. Zie hiervoor ook de richtlijn Obstipatie. 
  • aanpassen van voeding (m.n. ten aanzien van gebruik van vezels en fruit, melk en melkproducten, sorbitol en sondevoeding)
  • bij acute infectieuze gastro-enteritis: deze gaat meestal zonder behandeling binnen enkele dagen tot een week over. Behandeling is alleen noodzakelijk bij algemene ziekteverschijnselen (aanhoudende koorts en/of veel bloed en slijm bij de ontlasting) en bij immuungecompromitteerde patiënten. Overleg hierover met internist-infectioloog of microbioloog
  • bij pseudo-membraneuze colitis:
    • staken van oorzakelijke antibiotica
    • metronidazol 3 dd 500 mg of vancomycine 4 dd 125 mg p.o. gedurende 10-14 dagen
  • behandeling van (verdenking op) bacteriële overgroei: proefbehandeling met norfloxacine 2 dd 400 mg
  • bij steatorroe ten gevolge van pancreasinsufficiëntie: pancreasenzymen (5000-50.000 FIP-E bij de hoofdmaaltijd en 5000-25.000 FIP-E bij de overige maaltijden)
  • bij diarree na ileumresectie: colestyramine 4-6 dd 4 g
  • bij lactose-intolerantie: lactosearme voeding en zo nodig tevens suppletie van lactase (Kerutab® tabletten of Kerulac® druppels)
  • bij obstructie van de galwegen: stent of operatie
  • bij gastrinoom (Zollinger-Ellison syndroom): protonpompremmers, bijv. omeprazol, startdosis 1 dd 60 mg p.o.
  • behandeling van chronische darminfecties (m.n. bij AIDS)
  • bij VIPoom, carcinoïd syndroom, short bowel syndroom, fistels, graft versus host disease, diarree bij AIDS, persisterende diarree ten gevolge van radiotherapie of chemotherapie: octreotide: startdosis 3 dd 100 ug s.c. of 300 ug/24 uur continu s.c./i.v.; dosering titreren op geleide van de klachten, zo nodig kunnen doseringen tot 3 dd 500 ug of hoger worden gegeven; bij goede reactie en stabiele situatie kan overgegaan worden op het depotpreparaat lanreotide, startdosering 30 mg i.m. 1 keer per maand. Diarree is overigens geen geregistreerde indicatie voor octreotide of lanreotide.
  • bij obstruerende processen in het kleine bekken: stentplaatsing, chirurgie of radiotherapie
  • behandeling van bijkomende aandoeningen (m.n. chronische infecties, colitis ulcerosa, ziekte van Crohn, lactose-intolerantie, coeliakie, hyperthyreoïdie)