Prevalentie
De prevalentie van slapeloosheid is erg afhankelijk van de definitie en hoe de slapeloosheid omschreven en gemeten wordt. De volgende omschrijvingen kunnen worden onderscheiden: het voorkomen van slapeloosheid als klacht onafhankelijk van duur of gevolgen, het voorkomen van slapeloosheid als klacht in combinatie met nadelige gevolgen overdag, het voorkomen van ontevredenheid met de hoeveelheid of kwaliteit van het slapen en het voorkomen van slapeloosheid volgens een classificatie zoals de DSM of de International Classification of Sleep Disorders [Ohayon 2002; Riemann 2017]. Slapeloosheid als klacht komt voor bij ongeveer een derde van de bevolking, slapeloosheid met nadelige gevolgen overdag bij 9-15%, ontevredenheid over slapen bij 8-18% van de bevolking en slapeloosheid volgens DSM-IV criteria bij 6% van de bevolking [Ohayon 2002; Riemann 2017]. De NHG-Standaard geeft aan dat slapeloosheid in de bevolking bij 20-30% van de volwassenen voorkomt, waarbij slechts de helft met slapeloosheid naar de huisarts gaat [NHG 2014]. Vrouwen hebben vaker last van slapeloosheid dan mannen en slapeloosheid komt vaker voor met stijgende leeftijd [Ohayon 2002, Riemann 2017, NHG 2014]. De constatering dat een groot deel van de mensen met slapeloosheid niet naar de huisarts gaat, is van groot belang voor het omgaan met mensen met diezelfde klacht in de laatste levensfase. Het is te verwachten dat er velen zijn die hun slapeloosheid niet als klacht zullen melden. Het is dus zaak er als zorgverlener actief naar te vragen.
De prevalentie van slapeloosheid in de palliatieve fase varieert sterk [Ohayon 2002]. Dat is enerzijds afhankelijk van hoe de klacht gedefinieerd is (zie hierboven), anderzijds van verschillen in de onderzochte groep mensen. Denk hierbij aan verschillen in progressie van de ziekte, aard van de ziekte, geneesmiddelgebruik, de aanwezigheid van angst en/of depressie. Een systematische review over het voorkomen van slapeloosheid in de palliatieve fase laat dan ook sterk uiteenlopende cijfers zien met een range van 2% tot 100%. De mediane prevalentie was 50%, dus aanmerkelijk hoger dan het voorkomen in de bevolking. Gemiddeld was de prevalentie hoger bij patiënten met kanker vergeleken met patiënten met andere aandoeningen (54% versus 41%) [Ohayon 2002]. Overigens zijn er ook patiënten die last hebben van te veel slapen (hypersomnolentie) [Bernatchez 2018].