Op Palliaweb wordt gebruik gemaakt van cookies. De site functioneert het beste als je de cookies accepteert. Meer informatie over onze cookies vind je hier.
De dagelijkse praktijk van een maatschappelijk werker kan ingewikkeld en veelomvattend zijn. Theoretische modellen helpen om structuur aan te brengen.
In dit hoofdstuk worden enkele aspecten uit de dagelijkse praktijk van maatschappelijk werk in de palliatieve zorg nader belicht en geplaatst in modellen uit de literatuur. De verwijzing naar de modellen en de literatuur is bedoeld als achtergrond bij je interventies en handelingen in de dagelijkse praktijk. Ook kun je zo gericht verder lezen over onderwerpen waarvoor je interesse is gewekt of waar je naar je gevoel nog (te) weinig van weet. Daarnaast helpen de modellen om sneller je richting te bepalen. Dat is prettig, omdat je in het maatschappelijk werk in de palliatieve zorg soms weinig tijd hebt om na te denken over vervolgstappen of om met je collega's te overleggen.
Uiteraard ga je verschillende ‘leefgebieden en items' na, zoals de gezinssituatie, het werk van de cliënt en de partner, de voorgeschiedenis, eerdere stressvolle gebeurtenissen en de manier waarop daarmee is omgegaan, en de copingstijl. Ook is het belangrijk dat je inzicht hebt in de ziektegeschiedenis. Hoe hebben de cliënt en naasten die ervaren? De relatie met het medisch team is altijd van belang, maar in deze fase van het leven weegt deze nog veel zwaarder. Ga daarom altijd na hoe de relatie met de behandelend arts, huisarts en andere betrokken hulp- en zorgverleners is. Heeft de arts wellicht te lang gewacht met aanvullend onderzoek, doorverwijzing of behandeling, waardoor de situatie van de cliënt negatief is beïnvloed (dokters-delay)? Heeft de cliënt zelf te lang gewacht met naar de huisarts gaan of met het melden van klachten (patiënt-delay)? Hoe zijn de vertrouwensrelatie en de samenwerking tussen cliënt en arts?
Tot slot, maar niet het minst belangrijk, ga je na of er bij de cliënt en naasten duidelijkheid is over het medisch beleid. Is duidelijk wat het doel is van de ingezette behandeling, de werking van de medicijnen en de consequenties? Wat zijn de wensen en vragen van de cliënt met betrekking tot de ziekte en het levenseinde?
Een ander belangrijk aspect is het inschatten van de verhouding tussen draagkracht en draaglast. Geen onbekend fenomeen binnen de praktijk van het maatschappelijk werk, maar in de palliatieve zorg moet een aantal zaken extra worden meegewogen. Zo geldt de ziekte van de cliënt vanaf het begin als permanent te dragen last, zowel voor de cliënt als voor de naasten. Het evenwicht tussen draaglast en draagkracht speelt zich daardoor op een veel smaller vlak af dan anders. In het Handboek psychologische interventies bij chronisch somatische aandoeningen staat een heldere versie van het draagkracht/draaglast model [Pool 2004, blz. 189].
Vaak is ook de balans tussen geven en nemen in de partnerrelatie verstoord. De partner is immers naast zijn rol als partner vaak ook mantelzorger. Deze rolverandering geldt eveneens voor andere nauw betrokkenen en conflicteert soms met de levensfase van andere gezinsleden, zoals puberende kinderen.
In de dagelijkse praktijk van de psychosociale hulpverlening aan cliënten in de palliatieve zorg geldt de bio-psycho-sociale benaderingswijze als zeer bruikbaar. Deze werkwijze beschouwt de mens als een bio-psycho-sociale eenheid en ordent klachten en problemen als zodanig. In je rapportage kun je dan ook onderscheid maken tussen de somatische situatie en de problemen daarbij, de psychische situatie met eventuele klachten en de sociale situatie met de daarbij behorende aspecten rondom cliënt en naasten. Dat helpt de vaak complexe situatie helder in kaart te brengen. Daarnaast kun je in de verschillende fases van het ziekteproces de symptomen en verschijnselen op zowel somatisch, psychisch als sociaal niveau ordenen en verhelderen. Op die manier kom je tot een werkhypothese en bepaal je de doelrichting.
Om onderscheid te kunnen maken tussen een zogenaamde gezonde reactie op een ongezonde situatie en een mogelijk pathologische reactie zoals een aanpassingsstoornis, heb je basale kennis van de psychopathologie nodig. Maatschappelijk werk heeft vaak de functie van poortwachter en verwijzer naar andere, meer gespecialiseerde disciplines. Wees alert op symptomen, zoals somberheid en angst. Als het invoelbaar blijft en je merkt effect van je interventies, bijvoorbeeld doordat de draagkracht groter wordt, kun je doorgaan. Als processen stagneren en je pathologie vermoedt, verwijs je door. Doe dit in ieder geval voor diagnostiek en advies.
Daar waar de dood dichtbij komt laat het leven zich voelen. Ernstige ziekte, de naderende dood, het besef afscheid te moeten nemen van je geliefden: dit veroorzaakt vaak een existentiële crisis. Het Existentieel verwerkingsprocesmodel helpt om cliënten inzicht te laten krijgen in hoe deze crisis zich verhoudt tot de rest van hun eigen levenshistorie en -visie [De Haes 2009, blz. 147]. Als maatschappelijk werker ben je vanuit je basiscompetenties goed in staat cliënten door deze crisis te begeleiden. Je gaat in op betekenis- en zingevingsvragen, waarbij je de ziekte beschouwt als een normaal menselijk fenomeen. Treedt er een stagnatie op dan is het consulteren van of verwijzen naar een deskundige op dit gebied een logische stap.
Daar waar zingevingsvragen, levensbeschouwelijke aspecten en/of religie een grote rol spelen, kun je naar een geestelijk verzorger verwijzen. Voor waardevolle adviezen over het signaleren van en ingaan op zingevingsvragen verwijzen wij naar de IKNL-richtlijn Spirituele Zorg [2010].
Een veel gebruikte methodiek in het maatschappelijk werk in de palliatieve zorg is de systeemtheorie [De Haes 2009]. Maatschappelijk werk bekijkt de cliënt in zijn sociale context; juist in de palliatieve zorg wordt de context bij de hulpverlening betrokken. In de praktijk betekent dit dat je niet alleen gesprekken hebt met bijvoorbeeld de partner en de kinderen van een cliënt of met de cliënt en de partner samen, maar ook met de mantelzorgers.
Voor waardevolle adviezen over ondersteuning van mantelzorgers, verwijzen wij naar de richtlijn Mantelzorg [IKNL 2010].
Bij het opstellen van een rapportage kan de bio-psycho-sociale werkwijze van nut zijn bij het ordenen van informatie [De Haes 2009, blz. 189]. Sinds eind jaren negentig van de vorige eeuw is hieraan de spirituele dimensie toegevoegd. Deze integrale, vierdimensionale benadering komt onder andere naar voren in de WHO-definitie van palliatieve zorg [2002].