Kerntaken

Binnen het maatschappelijk werk is een aantal kerntaken te onderscheiden, waaronder psychosociale hulpverlening, concrete en informatieve hulpverlening, onderzoek en rapportage. Ook casemanagement en zorgcoördinatie, signalering en  belangenbehartiging, en samenwerking met andere disciplines behoren tot de kerntaken.

We lichten hieronder een aantal kerntaken nader toe vanuit het perspectief van het maatschappelijk werk in de palliatieve zorg.

Psychosociale hulpverlening krijgt vorm in de gesprekken met cliënten en hun naasten. Ook psycho-educatie vormt een belangrijk onderdeel. Bijvoorbeeld het geven van informatie over wat er kan spelen op psychosociaal terrein of over verwerkingsprocessen gerelateerd aan de fase van het ziekteproces. Daarnaast wordt informatie gegeven over het omgaan met emoties, verschillen in copingstijlen en het belang van communicatie. Ook het helpen normaliseren van het doormaken van heftige emoties en deze weer in perspectief plaatsen is onderdeel van de hulpverlening.

De hulpverlening is procesmatig en gestructureerd. Het gesprek richt zich vooral op wat het betekent voor de betrokkenen, het behouden of juist bewust loslaten of overdragen van (een deel van) de autonomie, het hervinden van evenwicht en waar mogelijk het structureren van de chaos. Het doel is de controle van de cliënt te vergroten, te analyseren wat er speelt, en desgewenst zoeken naar effectievere communicatie.

Bij het psychosociaal onderzoek besteed je aandacht aan hoe de cliënt zich verhoudt tot zijn ziekte en beperkingen, en hoe naasten en familie dat doen. Je hebt aandacht voor de mantelzorgers, zeker ook wanneer mantelzorgers geen naasten zijn. Let op de verschillende aspecten bij specifieke levensfasen en samenlevingsvormen. Bij een ouder echtpaar waarvan de kinderen zelfstandig wonen, kom je andere vragen en problemen tegen dan bij een gezin met jonge, schoolgaande kinderen. Informatie over de denkwijze van kinderen over ziekte en dood, binnen hun ontwikkelingsfase, en de wijze waarop zij informatie verwerken, kan ouders tot steun zijn. Bij alleenstaanden kun je problemen tegenkomen als het gaat om praktische zaken als het regelen van zorg, maar ook bijvoorbeeld bij juridische aspecten als machtigingen. Het is van belang na te gaan of de cliënt mensen om zich heen heeft, en zo ja of hier iemand bij is die hem of haar desgewenst kan bijstaan bij psychische, emotionele en praktische zaken.

In de reader Transparant aanbod van maatschappelijk werk in UMC's, modulen voor de hulpverlening [Movisie 2007] staat een aantal probleemgebieden en doelstellingen geformuleerd die zeer bruikbaar zijn in de dagelijkse praktijk. Bijvoorbeeld begeleiding gericht op verwerking bij langdurend/blijvend gezondheidsverlies of bij een verstoord evenwicht in de relatie als gevolg van ziekte en/of behandeling. Ook veranderings- en competentiegerichte begeleiding en begeleiding in de palliatieve (terminale) fase worden behandeld in de modulen van Movisie.

Concrete en informatieve hulpverlening richt zich binnen de palliatieve zorg vooral op informatie en advies bij materiële problemen. Denk hierbij aan informatie over wet- en regelgeving op het gebied van arbeid, ziekte en verlofregelingen voor naasten, financiële ondersteuning bij extra onkosten door ziekte, en doorverwijzing naar andere instanties zoals bijvoorbeeld de belastingdienst en het Centrum Indicatiestelling Zorg. Daarnaast komen zaken als nabestaandenpensioen, voogdijschap, erfrecht en uitvaart aan bod. Het op orde hebben van je (lokale) sociale kaart is hierbij van belang.

De maatschappelijk werker richt zich altijd op de autonomie en zelfstandigheid van de cliënt en zijn naasten, maar kan in overleg met de cliënt inspringen als de zelfredzaamheid (tijdelijk) tekort schiet. Dat kan bijvoorbeeld gaan om bemiddeling naar bijvoorbeeld een werkgever of Arbodienst, contact met de ziektekostenverzekeraar over vergoedingen of het schrijven van een brief namens de cliënt of partner/naaste.

Vaak heb je te maken met verschillende hulp- en zorgverleners, die niet op hetzelfde moment bij de cliënt zijn. Binnen de intramurale setting zijn de lijnen meestal kort en wordt vaak gewerkt met een centraal dossier of een elektronisch (medisch)
cliëntendossier. Ook is men doorgaans goed op de hoogte van de mogelijkheden en competenties van de verschillende disciplines. Bij extramurale zorg ligt dit anders. Er wordt niet, of veel minder vaak, in teams gewerkt terwijl er wel verschillende
instanties en hulpverleners betrokken zijn. Communicatie en afspraken over de wijze waarop gerapporteerd wordt over interventies en voortgang zijn van groot belang.

Signalering en belangenbehartiging binnen de palliatieve zorg hebben met name betrekking op het openstaan voor signalen dat er andere disciplines ingeschakeld dienen te worden, zoals de diëtist, de fysiotherapeut, de ergotherapeut of een gespecialiseerd verpleegkundige.

Daarnaast is het mogelijk te signaleren op breder maatschappelijk gebied, bijvoorbeeld over lacunes in de wet- en regelgeving, organisatie van de zorg of veranderingen in de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ). Als bij navraag bij collega's blijkt dat wat je signaleert een breder probleem is, kun je de zaak aanhangig maken bij een maatschappelijke organisatie of patiëntenvereniging, of de lokale of landelijke overheid. Ook kun je contact zoeken met de netwerkcoördinator palliatieve zorg in de regio, om mee te denken over een specifiek thema. Cliënten verwijzen naar cliëntenorganisaties of wijzen op het bestaan van patiëntenverenigingen kan heel helpend zijn.

Casemanagement en zorgcoördinatie komen binnen het maatschappelijk werk in de palliatieve zorg met name voor in de eerstelijns zorg: het organiseren en coördineren van de zorg in de thuissituatie.

Ook ten behoeve van kwetsbare cliënten, bijvoorbeeld mensen met een psychiatrische achtergrond of een verslavingsverleden, kan ondersteuning of uitbouw van het netwerk nodig zijn. Denk hierbij ook aan de inzet van vrijwilligers of ondersteuning door mantelzorg, buddyzorg of een maatjesproject.

Tot slot van dit hoofdstuk willen wij nog een aantal zaken benoemen die te maken hebben met het werken vanuit een instelling of organisatie en het werken in externe samenwerkingsverbanden. Het is belangrijk om de organisatorische en beleidsconsequenties van het werken met cliënten en cliëntsystemen die palliatieve zorg ontvangen in acht te nemen. Denk bijvoorbeeld aan wachtlijstbeheer, agendaplanning in relatie tot snel wisselende hulpvragen, flexibiliteit in het handhaven van regels over duur en aantal van hulpverleningsgesprekken, het ontwikkelen van beleid op het gebied van nazorg, specifieke scholing en intervisie (zie ook Zelfzorg).

Als het gaat om samenwerking en verwijzing is het essentieel om de inhoud en competenties van andere disciplines en organisaties te kennen. Dat kan door het initiëren van samenwerkingsverbanden in de eerste en de tweede lijn, zoals het opzetten van palliatieve zorgketens. Maar ook het participeren in regionale (palliatieve) netwerken en interdisciplinaire samenwerking met collega maatschappelijk werkers in andere instellingen kan bijdragen aan de kwaliteit van de hulpverlening. Evalueren van de samenwerking draagt bij aan het verder ontwikkelen van kwalitatief beleid en aan verdere professionalisering van het beroep.
Kennis en expertise zijn waardevol, maar zorgen ook vaak voor blinde vlekken. Wees bereid je kennis te delen met anderen en stel je pro-actief op als het gaat om het houden van een presentatie of het verzorgen van een les aan bijvoorbeeld (wijk) verpleegkundigen, verzorgenden of vrijwilligers.

Consultatie bieden aan collega's en aan andere disciplines is een manier om je expertise in te zetten voor kennisverspreiding en beroepsprofilering. Ook het vragen van consultatie laat zien dat je een open houding aanneemt ten aanzien van het eigen handelen en dat je je leerbaar wilt opstellen.

In de praktijk van het maatschappelijk werk zijn zes kerntaken te onderscheiden [NVMW 2006], onderverdeeld in drie taakgebieden. Binnen het Algemeen Maatschappelijk Werk wordt gebruik gemaakt van een Landelijk Informatiemodel Maatschappelijke Dienstverlening (2008, versie 1.4), waarin uitvoeringsfuncties beschreven worden.