Tonusstoornissen

Tonusstoornissen komen vaak voor bij patiënten met dementie. Vooral in het laatste stadium van dementie staat de hoge spierspanning op de voorgrond. Dit bemoeilijkt de dagelijkse verzorging, maakt het ook fysiek zwaar en kan onder andere tot allerlei huidproblemen leiden en zelfs tot decubitus. In de meeste gevallen is er waarschijnlijk sprake van paratonie met een geschatte prevalentie van 10% in het beginstadium van dementie tot 90% in het laatste stadium. Paratonie is een vorm van hypertonie met een onvrijwillige variabele weerstand tijdens passief bewegen. De uitingsvorm van paratonie kan veranderen met het voortschrijden van de dementie: van actief meebewegen in het begin van de ziekte (zgn. mitgehen) naar actief tegenbewegen in latere fase van de ziekte. De mate van weerstand correleert met de snelheid van bewegen, langzaam bewegen geeft weinig tot geen weerstand en snel bewegen geeft veel weerstand. De mate van paratonie is proportioneel met de kracht die de onderzoeker gebruikt. Paratonie neemt toe met de progressie van de dementie. De weerstand is voelbaar in meerdere bewegingsrichtingen en er is geen knipmesfenomeen.

Met het Paratonia Assessment Instrument (PAI) kan door bijvoorbeeld een fysiotherapeut paratonie vastgesteld worden en kan gedifferentieerd worden ten opzichte van Parkinsonrigiditeit en spasticiteit. Die differentiatie kan betekenis hebben voor het inzetten van de juiste behandelstrategie. De PAI kan toegepast worden in zit of in rugligging. De onderzoeker beweegt één voor één alle ledematen. De bewegingen worden gemaakt in grote bewegingstrajecten; anteflexie/retroflexie van de arm, flexie/extensie van de elleboog en flexie/extensie van het been. De beweging in één bewegingstraject wordt eerst langzaam uitgevoerd en daarna sneller. Daarna wordt dit herhaald voor alle volgende bewegingstrajecten. Er is sprake van paratonie als aan alle van de volgende vijf criteria voldaan wordt:

  1. Er is een onvrijwillige variabele weerstand tegen passief bewegen.
  2. De mate van weerstand is afhankelijk van de snelheid van bewegen; snel bewegen geeft veel weerstand, langzaam bewegen geeft weinig weerstand.
  3. Er is geen knipmesfenomeen.
  4. De weerstand tegen passief bewegen kan in elke bewegingsrichting voelbaar zijn, er is geen duidelijk patroon.
  5. De weerstand moet voelbaar zijn in twee richtingen in één ledemaat of in twee verschillende ledematen.

Er zijn geen specifieke interventies voor de preventie of behandeling van paratonie in een vroege fase van dementie. Bewegings- en trainingsprogramma's hebben in dit stadium positieve effecten op o.a. fysieke fitheid, gewicht, mobiliteit, balans, kracht en zelfs depressie, maar er is niet onderzocht of ze paratonie kunnen vóórkomen of de ontwikkeling ervan vertragen. Paramedische interventies hebben wel effect op paratonie in de laatste stadia van dementie. De drie voornaamste interventies op dit gebied zijn:

  1. Passiviteiten van het Dagelijks Leven (PDL)
    In het PDL-concept wordt de ontstane situatie, waarin de patiënt niet meer actief mee kan werken met de verzorging, geaccepteerd. Handelingen, zoals wassen en aankleden, worden opgedeeld in deelhandelingen en in een overzichtelijk stappenplan uitgevoerd zodat het voor de patiënt zo aangenaam mogelijk is en voor de verzorgende fysiek de minste belasting geeft.
  2. Positioneringprogramma's of goed ondersteunende kussens
    Positioneringprogramma's of goed ondersteunende kussens hebben een grote vlucht genomen in de afgelopen jaren en zijn ook een onderdeel van het PDL-concept. Los van dit concept bieden vele firma's goed ondersteunende kussens of dynamische ligorthesen aan. Door een goede ondersteuning verwacht men een ontspanning te kunnen bewerkstelligen.
  3. Passief mobiliseren
    Passief mobiliseren is de meest toegepaste fysiotherapeutische interventie in het verpleeghuis. Het effect van passief mobiliseren staat echter sterk ter discussie. Passief mobiliseren laat geen positieve effecten zien voor de patiënt of voor de verzorging.