Inleiding

Onder hypercalciëmie wordt een verhoging van de concentratie van het geïoniseerd calcium in het plasma of serum verstaan. Onder normale omstandigheden maakt het geïoniseerd calcium circa 50% van het totale calciumgehalte in het plasma uit. Dit is echter afhankelijk van de concentratie van het albumine in het serum.
Er is sprake van een hypercalciëmie als het geïoniseerd calcium meer dan 1,30 mmol/l bedraagt. Bij een normaal serumalbumine komt dit overeen met een concentratie van het totaal calcium van meer dan 2,65 mmol/l.
Een geïoniseerd calciumgehalte dat hoger is dan 2,0 mmol/l kan fataal zijn indien het niet behandeld wordt.
De mediane overleving van patiënten met een hypercalciëmie is 64 dagen. Een belangrijke prognostische factor is de (on)mogelijkheid tot behandeling van de onderliggende maligniteit. De mediane overleving van patiënten met een hypercalciëmie waarvoor geen anti-tumortherapie (meer) beschikbaar is, bedraagt 30-35 dagen; 65-75% overlijdt binnen 3 maanden. De mediane overleving bij patiënten waarbij nog anti-tumorbehandeling mogelijk is (m.n. bij hematologische maligniteiten of mammacarcinoom), loopt in verschillende onderzoeken uiteen van 86-140 dagen.
Patiënten met een hypercalciëmie en een plaveiselcelcarcinoom, levermetastasen of een verlaagd serumalbumine hebben een slechtere prognose.