Diagnostiek

Anamnese en lichamelijk onderzoek

De meest frequente beginsymptomen zijn:

  • anorexie
  • misselijkheid en braken
  • obstipatie
  • polyurie (veel plassen) en dorst
  • moeheid en algemene malaise

Soms kunnen klachten geheel ontbreken.

In een later stadium kunnen optreden:

  • uitdroging en gewichtsdaling
  • ileus
  • spierzwakte
  • cerebrale symptomen (sufheid en verwardheid c.q. delier, convulsies of coma)
  • hartritme- en geleidingsstoornissen

De symptomen van hypercalciëmie zijn meer gecorreleerd aan de snelheid van het stijgen van het calciumgehalte dan aan de hoogte ervan. Er is een beperkte relatie tussen de hoogte van het serumcalcium en de ernst van de klachten.
Hypercalciëmie bij patiënten met kanker geeft eerder klachten dan hypercalciëmie bij andere ziekten. Klachten veroorzaakt door hypercalciëmie zijn bij een patiënt met kanker gemakkelijk te verwarren met klachten veroorzaakt door algemene achteruitgang - met bijwerkingen van opioïden of chemotherapie - of met symptomen ten gevolge van een ileus of hersenmetastasen.
De verpleegkundige kan een belangrijke rol spelen bij het vroegtijdig onderkennen van symptomen ten gevolge van hypercalciëmie.

Aanvullend onderzoek

De diagnose hypercalciëmie wordt gesteld door middel van laboratoriumonderzoek, waarbij een verhoogd gehalte van het geïoniseerd calcium in het serum wordt vastgesteld (>1,30 mmol/l). De hoogte van het geïoniseerd calcium is niet afhankelijk van het serumalbumine. Indien alleen een bepaling van het totaal serumcalcium wordt verricht (waarvan onder normale omstandigheden ca. 50% is gebonden aan albumine), moet dit gecorrigeerd worden voor het serumalbuminegehalte m.b.v. de volgende formule:

gecorrigeerd Ca = Serumcalcium + 1,0 - (0,025 x serumalbumine)

Daarnaast is bepaling van serumkreatinine, serumnatrium, serumkalium en serumfosfaat van belang ter vaststelling van de mate van dehydratie en eventuele elektrolytstoornissen.
Bepalingen van PTH en PTH-rP kunnen worden ingezet. Deze bepalingen hebben echter zelden therapeutische consequenties. Het PTH is meestal verlaagd, tenzij er sprake is van hyperparathyreoïdie of de zeer zelden voorkomende ectopische productie van PTH.
Bij verdenking op hartritmestoornissen wordt een ECG gemaakt.
Indien de patiënt niet bekend is met botmetastasen, kan diagnostiek hiernaar (botscan, CT-scan of MRI) verricht worden.