Reanimatie, ja of nee? Het is altijd een goed moment om erover te praten
Mijn moeder zet de kopjes vast klaar. Ze strijkt het vierkante tafelkleedje glad met onzekere hand. Kopjes met roosjes. Een vertrouwd beeld. Symbolisch voor als er iets te vieren valt. ‘Het leven’, zoals we dat thuis op dit soort dagen tegen elkaar zeggen. Vandaag wordt mijn moeder negentig. Ze doen het goed, die ouders van me. Wonen nog zelfstandig en beseffen hoe fijn ze het samen hebben.
Kijk, daar heb je papa. Hij maakt nog iedere dag een ommetje. Vaste prik, daar kan niets of niemand tussenkomen. ‘Maar nu het wat kouder begint te worden, ben ik altijd weer blij dat ik hem weer zie’, zegt mijn moeder met iets van opluchting in haar stem. Weer of geen weer mama, denk ik, je bent gewoon altijd blij als je hem weer ziet.
Zorgen voor hem, zorgen maken over hem, het hoort bij haar leven. Ik plooi rimpeltjes in het tafelkleed en kijk naar mijn ouders. Lief en lief, noem ik ze ook wel in gedachten. Mijn vader heeft nieuws. Slecht nieuws zo te zien. Het gaat niet goed met de buurvrouw die vorige week een hartstilstand kreeg, vertelt hij aangeslagen. Ze is gereanimeerd en komt voorlopig niet thuis. Ze is verlamd en kan moeilijk praten.
Die boodschap komt hard binnen bij mijn ouders. Reanimeren, het klinkt zo veelbelovend. Als het hart en de ademhaling het laten afweten, je lijf opnieuw leven in laten blazen. En vervolgens weer door op het oude vertrouwde ritme van je hartslag. De praktijk is vaak anders. De kans dat een reanimatie slaagt, wordt kleiner naarmate je ouder wordt.
Dat wist ik wel, maar mijn ouders blijkbaar niet. Hoe vaak heb ik niet aan deze tafel gezeten en me voorgenomen om met mijn dierbare ouders te praten over hun levenseinde. Nooit leek het een goed moment. Met mijn nagel teken ik een hartje in het tafelkleed. Langzaam veert de afdruk op in het tafelkleed en laat een vage indruk achter. Alsof het zeggen wil: ’Het is altijd een goed moment’.