Vierde evaluatie Wet toetsing levensbeëindiging op verzoek en hulp bij zelfdoding

Inleiding

De Wet toetsing levensbeëindiging op verzoek en hulp bij zelfdoding (Wtl) is ruim 20 jaar geleden in werking getreden. In de drie evaluatiestudies die tot nu toe zijn uitgevoerd werd steeds vastgesteld dat de Wtl naar behoren functioneerde. In periode 2017-2021 hebben zich belangrijke en voor de vierde wetsevaluatie relevante ontwikkelingen voorgedaan. Het betreft onderwerpen die al eerder in de aandacht stonden, zoals de interpretatie van de zorgvuldigheidseisen in meer complexe gevallen en het functioneren van de toetsingscommissies.

Doel

Doelstelling van het vierde evaluatieonderzoek is om een compleet en geïntegreerd inzicht te geven in de doeltreffendheid, neveneffecten en houdbaarheid van de Wtl, bijna 20 jaar na de inwerkingtreding ervan, en in de huidige praktijk van medische besluitvorming rond het levenseinde en de discussie daaromtrent. De algemene vraagstelling van de evaluatie luidt: op welke wijze worden de bepalingen van de Wet toetsing levensbeëindiging op verzoek en hulp bij zelfdoding toegepast, hoe ziet de praktijk van medische beslissingen rond het levenseinde er thans uit, en welke knelpunten en problemen doen zich daarbij voor? Voorts zal worden nagegaan of de bevindingen, gelet op de doelstellingen van de wet, aanleiding zijn om beleid, wetgeving of de praktijk aan te passen.

Werkwijze

De vierde wetsevaluatie bestaat uit vier deelonderzoeken, deels normatief en deels empirisch, in combinatie met een tweetal focusgroepen met vertegenwoordigers van relevante maatschappelijke partijen:

  • Deel 1: Onderzoek naar recente juridische ontwikkelingen. Het bestaat uit een literatuur-, jurisprudentie- en wetgevingsonderzoek en interviews met juridisch deskundigen.
  • Deel 2: Onderzoek naar het functioneren van de toetsingscommissies. Het bestaat uit een analyse van de jaarverslagen 2016-2020; een analyse van gemelde gevallen van levensbeëindiging bij personen met bijzondere problematiek; interviews met de coördinerend voorzitter en algemeen secretaris; en een vragenlijstonderzoek onder leden van de toetsingscommissies.
  • Deel 3: Onderzoek naar de praktijk van euthanasie en hulp bij zelfdoding. Het onderzoek bestaat uit het sterfgevallenonderzoek, een vragenlijstonderzoek en interview onderzoek onder burgers en artsen, en secundaire analyses van bestaand onderzoek
  • Deel 4: Onderzoek naar ethische dilemma’s. Voor deze ethische analyse volgens de methode van het reflectief evenwicht wordt gebruik gemaakt van (grijze) literatuur over het thema barmhartigheid versus autonomie. Daarnaast worden uitkomsten van het huidige en eerder uitgevoerd empirisch onderzoek onder burgers en artsen geanalyseerd.

Resultaten

De vraag of de Wtl zijn algemene doelstellingen bereikt kan op basis van deze vierde wetsevaluatie positief beantwoord worden. Op het punt van de rechtszekerheid voor artsen werd gevonden dat van de Nederlandse artsen 82% bereid is om onder de huidige regulering euthanasie uit te voeren of hulp bij zelfdoding te verlenen. Angst voor toetsing en de consequenties daarvan is slechts zelden een reden om een verzoek om levensbeëindiging te weigeren. Artsen lijken daarmee over het algemeen voldoende rechtszekerheid te ervaren bij hun levensbeëindigend handelen op verzoek. Ook de zorgvuldigheid van levensbeëindigend handelen door artsen is binnen de huidige wettelijke kaders vrijwel altijd op orde, gezien het kleine aantal meldingen dat door de toetsingscommissies als ‘niet conform de zorgvuldigheidseisen’ wordt beoordeeld. Dat de Wtl een adequaat kader biedt aan artsen om verantwoording af te leggen over hun levensbeëindigend handelen op verzoek blijkt onder meer uit het meldingspercentage. In 2021 werden 7 666 gevallen van levensbeëindigend handelen op verzoek door een arts gemeld bij de toetsingscommissies; dat is 83% van het aantal gevallen dat voor dat jaar werd aangetroffen in het sterfgevallenonderzoek. Het meldingspercentage is 83% voor huisartsen, 94% voor specialisten ouderengeneeskunde en 68% voor medisch specialisten. Niet-melden betreft vooral handelingen die door de arts zelf niet als levensbeëindiging worden gekwalificeerd en onderdeel uitmaken van het zogeheten ‘grijze gebied’ tussen levensbeëindiging enerzijds en intensieve pijn en/of symptoombestrijding anderzijds.

De algemene conclusie van deze vierde wetsevaluatie dat de doelstellingen van de Wtl worden bereikt wijkt niet af van die van de drie eerder uitgevoerde wetsevaluaties. Dat neemt niet weg dat er meer te zeggen valt over het functioneren van de Wtl, twintig jaar na de inwerkingtreding ervan. Dit is te lezen in het rapport van de evaluatie.

Financiering

ZonMw

 

 

 

 

Samenwerkingspartners

Naast onderzoekers van het Amsterdam UMC waren onderzoekers van de volgende instellingen betrokken:
Erasmus MC
Erasmus School of Law
UMC Utrecht
CBS

Contact

Bregje Onwuteaka-Philipsen
Amsterdam UMC
b.philipsen@amsterdamumc.nl

Contact