Richtlijn Hoesten in de palliatieve fase
Samenvatting
Hoesten is een complex, fysiologisch mechanisme dat de luchtwegen moet beschermen tegen lichaamsvreemd materiaal en te veel slijm.
Gewoonlijk hoest een mens een- tot tweemaal per uur om de luchtwegen vrij te houden. Meer hoesten wordt als pathologisch beschouwd. Een hoest kan droog zijn of gepaard gaan met opgeven van slijm (productieve hoest).
Gevolgen
Hoesten kan dyspnoe doen toenemen en kan leiden tot braken, uitputting, ribfracturen, slapeloosheid en soms flauwvallen.
Oorzaken
- postnasal drip
- infecties van bovenste of onderste luchtwegen
- astma/COPD
- longembolie
- interstitiële longafwijkingen
- aspiratie (vreemd lichaam, gastro-oesofageale reflux, oesofagotracheale fistel)
- medicamenten (ACE-remmers, benzodiazepinen, bleomycine, methotrexaat, NSAID's)
- hartfalen
- roken
- bij patiënten met kanker:
- obstructie van luchtwegen door endobronchiaal proces of door druk van buitenaf
- pleuritis carcinomatosa
- lymphangitis carcinomatosa
- multipele longmetastasen
- vena cava superior-syndroom (zie Vena cava superior syndroom)
- pneumonitis ten gevolge van bestraling of chemotherapie
Diagnostiek
- anamnese en lichamelijk onderzoek
- op indicatie aanvullend onderzoek:
- beeldvormend onderzoek: X-thorax, CT-scan thorax, X-sinus, echografie abdomen, CT-angiografie
- longfunctieonderzoek
- sputumkweek
- endoscopisch onderzoek van keel, bronchus of oesophagus
Beleid
Behandeling van de oorzaak
- antibiotica bij infecties van neusbijholtes of luchtwegen of van pneumonie
- behandeling van astma/COPD, hartfalen, reflux
- anticoagulantia bij longembolie (zie Trombose en longembolie)
- corticosteroïden bij interstitiële longafwijkingen
- stentplaatsing bij oesofagotracheale fistel
- wijziging van medicatie in geval van bijwerkingen
- radiotherapie (uitwendig of endobronchiaal) of chemotherapie
- bij obstructie van de luchtwegen: tracheotomie, plaatsen van een stent of intraluminale behandeling (laser, cauterisatie)
- punctie en/of drainage van pleuravocht
- bij vena cava superior syndroom: radiotherapie, chemotherapie of stentplaatsing (zie Vena cava superior syndroom)
Niet-medicamenteus
- bij productieve hoest:
- houdingsdrainage
- toepassen van het zogenaamde ‘huffen‘, waarbij de patiënt geleerd wordt om krachtig uit te ademen bij geopende glottis om op die manier secreet op te hoesten
- assistentie bij het hoesten door middel van compressie van de thorax tijdens de uitademing
- houdingsadviezen: effectief hoesten lukt het beste zittend of staand en niet liggend op de rug
- bij reflux: patiënt overeind/hoofdeinde van het bed op klossen (eventueel aangevuld met antireflux medicatie)
- verneveling met 0,9% NaCl of koude stoom
- bij ribfracturen ontstaan door hoesten kan een brede, strak aangelegde kleefpleister van wervelkolom naar sternum verlichting geven
N.B. Tapotage heeft geen zin.
Medicamenteus
- dextromethorfan 4-6 dd 15 mg p.o.
- codeïne 6 dd 10-20 mg p.o. (in combinatie met een laxans): wordt van oudsher als de standaard van hoestdempende middelen beschouwd, maar morfine is waarschijnlijk even effectief
- slow release morfine 2 dd 10-20 mg p.o. (in combinatie met een laxans); indien de patiënt reeds morfine gebruikt, kan de dosering met 25-50% worden verhoogd
- bij droge hoest, niet reagerend op opioïden:
- paroxetine 1 dd 20 mg p.o.
- gabapentine 2 dd 100-800 mg
- corticosteroïden bij centrale obstructie, lymphangitis carcinomatosa, pneumonitis door radiotherapie of chemotherapie, vena cava superior syndroom of COPD. Startdosis: 1 dd 4-8 mg dexamethason p.o. of 1 dd 30-60 mg prednisone p.o. Na zeven dagen effect evalueren, indien onvoldoende, dan afbouwen en stoppen. Indien wel effectief, dan de dosering geleidelijk verlagen en de laagst mogelijke effectieve dosering zoeken.
- luchtwegverwijders bij COPD: vernevelen 4 tot 6 dd: 1 ml van een oplossing met salbutamol (1 ml=2,5 mg) en ipratropiumbromide (1 ml=0,25 mg) aangevuld met 0,9% NaCl tot minimaal 4 ml. Als vernevelaar kan een medicatievernevelaar worden gebruikt.
- bij therapieresistente hoestklachten verneveling met lokale anesthetica: lidocaïne 2% tot 4 dd 5 ml of bupivacaïne 0,25% tot 6 dd 5 ml, in combinatie met salbutamol: 0,5-1 ml van een 0,5% oplossing (1 ml=5 mg)
Evaluatie
- door arts of verpleegkundige
- aan de hand van klachten
- na enkele dagen