Inleiding
Dementie is een verzamelnaam voor een klinisch syndroom dat wordt veroorzaakt door verschillende onderliggende hersenziekten, die worden gekenmerkt door combinaties van meervoudige stoornissen op het gebied van cognitie, stemming en gedrag. De criteria van de Diagnostic and Statistical Manual of Mental Disorders IV Text Revision (DSM-IV-TR) worden het meest gebruikt.
Men mag volgens de DSM-IV-TR de diagnose dementie stellen wanneer er sprake is van:
- een geheugenstoornis, en
- één of meer van de volgende cognitieve stoornissen: afasie (stoornis van de spraak en taal), apraxie (stoornis van het handelen), agnosie (stoornis in het herkennen van objecten) of een stoornis van uitvoerende functies.
Voor de diagnose dementie is het verder vereist dat de stoornissen:
- een duidelijke beperking in het sociaal of beroepsmatig functioneren veroorzaken
- een significante beperking betekenen ten opzichte van het vroegere niveau, en
- niet uitsluitend voorkomen tijdens het beloop van een delier
Dementie komt voornamelijk voor bij mensen ouder dan 65 jaar. Wanneer dementie optreedt bij mensen jonger dan 65 jaar, spreken we over ‘early onset dementia' (EOD) of ‘jonge mensen met dementie'.
Dementie is een progressieve ziekte waarvan het beloop, de ziekteduur en de prognose verschillen, afhankelijk van de oorzaak van de dementie. Het beloop van dementie wordt ingedeeld in drie stadia: milde, matige en ernstige dementie. De precieze definiëring van de stadia varieert, afhankelijk van de gebruikte methode.
Mensen met dementie hebben een beperktere levensverwachting en de kans te overlijden op enig moment in hun leven is twee tot vier maal groter dan voor mensen zonder dementie. Zelfs mensen met zgn. milde cognitieve stoornissen, waarvan het nog niet duidelijk is of deze zich zullen ontwikkelen tot een dementie, hebben een toegenomen sterftekans. Uit diverse studies blijkt dat de mediane overlevingsduur van mensen met dementie varieert van drie tot negen jaar na het stellen van de diagnose. Leeftijd, geslacht, sociaal economische status, type dementie, ernst van de dementie, comorbiditeit en genetische kenmerken zijn alle van invloed op de overleving. De toegenomen sterfte van mensen met dementie blijft bestaan tot op hoge leeftijd, waarbij het geslacht minder van invloed lijkt te zijn, al vinden de meeste studies een hogere sterfte bij mannen. De cijfers variëren echter sterk per studie.
Slechts 14% van de mensen met dementie komt in de laatste fase van dementie. In deze fase zijn de patiënten volledig cognitief beperkt, volledig ADL-afhankelijk, volledig incontinent en immobiel en de spraak is vaak verschraald tot slechts enkele woorden.
Vrouwen met de ziekte van Alzheimer hebben een grotere kans om de dementie tot de laatste fase te overleven dan bijvoorbeeld mannen met een vasculaire dementie. De meeste mensen met dementie overlijden aan een (aspiratie)pneumonie of een cardiovasculaire oorzaak. Met name in Nederland, waar liberaler omgegaan wordt met het niet instellen van kunstmatige vocht- of voedseltoediening, overlijden mensen met dementie ook vaak ten gevolge van dehydratie of cachexie.