Niet-medicamenteuze behandeling

Goede verzorging van de buikhuid (m.n. als er sprake is van een sterk opgezette buik) en adviezen ten aanzien van houding en kleding zijn van belang.

De indicatie tot verdere symptomatische behandeling bestaat als zich ernstige klachten voordoen (of op korte termijn verwacht worden), zoals een onaangenaam gespannen buik, kortademigheid en/of belemmering van de ADL.

Ontlastende ascites punctie

De meest toegepaste methode is een ontlastende ascitespunctie (paracentese). Hiermee kan in 90% van de gevallen een tijdelijke verlichting (meestal gedurende 1-2 weken) van de symptomen (m.n. van de opgezette buik en de dyspnoe) verkregen worden. In principe kan de buik geheel leeggetapt worden.  Bij een zuiver transsudaat (zeker als sprake is van levercirrose) wordt in het algemeen niet meer dan een paar liter ascites gepuncteerd. Medicamenteuze behandeling heeft dan de voorkeur. Herhaalde puncties zijn vaak noodzakelijk. De klachtenvrije periodes worden dan vaak steeds korter. Daarbij moet een afweging worden gemaakt tussen enerzijds het effect van de punctie en de duur van het effect, en anderzijds de belasting van de puncties. Als er goede palliatie van hinderlijke klachten wordt bereikt en de puncties niet al te belastend zijn, is er geen reden om terughoudend te zijn met regelmatige puncties.
Een ascitespunctie kan ook in de eerste lijn verricht worden (zie Protocol ascitespunctie thuis).

Sommige palliatieve teams geven bedside instructie aan de huisarts of specialist ouderengeneeskunde. Ze hebben soms ook de beschikking over een ‘palliatieve kit', waarin ook materialen voor het verrichten van een ascitespunctie aanwezig zijn. Hierover kan contact worden opgenomen met het regionale palliatieve team. Soms treedt een tijdelijke lekkage op ter plaatse van de punctieplaats. Bij langdurige lekkage kan eventueel een stomazakje geplakt worden.

Belangrijke bijwerkingen zijn voorbijgaande bloeddrukdaling, vooral in staande houding (m.n. als er sprake is van ascites ten gevolge van portale hypertensie en/of levercirrose), voorbijgaande pijn en/of darmkrampen (m.n.na volledig leegdraineren van de ascites), eiwitverlies en een daling van het serumalbumine.

Complicaties zijn darmperforatie en bacteriële peritonitis. Deze treden echter zeer zelden op. Soms (m.n. na uitgebreide eerdere chirurgie) is er sprake van geloketteerde ascites. Paracentese resulteert dan alleen in afname van ascites in het loket waarin gepuncteerd wordt. In dat geval kunnen (met echografie) de loketten met de grootste hoeveelheid ascites worden gepuncteerd.

Continue drainaige

Goede verzorging van de buikhuid (m.n. als er sprake is van een sterk opgezette buik) en adviezen ten aanzien van houding en kleding zijn van belang.

De indicatie tot verdere symptomatische behandeling bestaat als zich ernstige klachten voordoen (of op korte termijn verwacht worden), zoals een onaangenaam gespannen buik, kortademigheid en/of belemmering van de ADL.

Peritoneoveneuze shunt

Een peritoneoveneuze shunt (LeVeen- of Denver-shunt) bestaat uit een drain die in de peritoneaalholte wordt geplaatst met een afvoer via de vena jugularis in de vena cava superior. Door het drukverschil tussen de buikholte en de vena cava superior wordt het ascitesvocht uit de peritoneaalholte afgevoerd in het veneuze stelsel. Het inbrengen van de shunt betekent een chirurgische ingreep, waarvoor de patiënt moet worden opgenomen.

Een peritoneoveneuze shunt kan bij 70-80% van de patiënten controle van de ascites bewerkstelligen. De kans op afsluiting is echter groot, met name bij eiwitrijke en/of bloederige ascites. Andere mogelijke complicaties zijn decompensatio cordis, diffuse intravasale stolling en trombose of longembolie.

In de praktijk wordt nauwelijks gebruikgemaakt van peritoneoveneuze shunts. Dit heeft te maken met de korte levensverwachting van veel patiënten met maligne ascites en met het hoge risico op complicaties. De ervaring en deskundigheid ten aanzien van deze techniek is daardoor in de meeste centra gering tot afwezig.

Stentplaatsing in vena portae

Indien er sprake is van een afsluiting van de vena portae kan stentplaatsing door een gespecialiseerde interventieradioloog worden overwogen.